NRC

‘Ik kan goed afzien. Doorgaan, ook als alles pijn doet’

WAT MAAKT HET LEVEN DE MOEITE WAARD? Jeannine Liebrand loopt op haar zeventigst­e de records aaneen. Aangeboren talent, zegt ze zelf. Nietsdoen gaat haar ook niet goed af. „Ik blijk toch beter in discipline dan genieten.”

- Tekst Freek Schravesan­de Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Kilometer 38 van een marathon is het pittigst. Dan kickt de vermoeidhe­id in. De benen voelen zwaar. Zooooo zwaar. Dan is ze gewoon echt moe. Zooooo ontzettend moe. Moe. M-o-e. M-O-E. Waarom doet ze dit? Waarom doet ze dit zichzelf aan? Ze kan niet meer. Het is klaar. Ze wil dit niet. Ze Wil Dit Niet Meer.

De mantra’s, op het ritme van de passen. Acht’ndertig-ge-daan-nog-vier-te-gaan Acht’ndertig-ge-daan-nog-vier-te-gaan Negen’ndertig-gedaan-nog-drie-te-gaan Negen’ndertig-ge…

Kom op. Je wilde dit toch zelf ? Nog maar drie kilometer. Kom op. Dat is vijftien minuten. Dat kun je. Je kúnt het. Kom op.

Maar die pijn. Overal die pijn! In de bovenbenen, de heupen. Dit lichaam wil stoppen. Rustiger aan doen, op z’n minst. Ze is kapot. Kapót. En zooooo misselijk.

Dit is toch wat je wilde? Jíj wilde het. Nou, dan moet je het ook zelf doen. Je wist toch dat de pijn zou komen? Nou, hier is-ie dan. Niks nieuws. Hoort erbij. Gej ziet ’n Liebrand.

Het wolkje van ons pap.

Gej ziet ’n Liebrand. ’n Liebrand gift niet op. Doorloope. Doorloope dan.

En blijf geconcentr­eerd. Blijf in balans. Ook al ben je moe. Niet vallen. Niet Vallen.

„Kijk, dit zijn mijn tijden.” Aan de eettafel pakt Jeannine Liebrand een notitieboe­kje erbij, gelegen tussen haar leesbril en de krant. Ze opent het op een velletje met bovenaan in blauwe pen: ‘Ned. records V70’. Marathon: 3.58.14 -> 3.37.28. Halve marathon: 1.48.30 -> 1.37.54. 10 km: 47.58 -> 44.11.

Het zijn de oude en nieuwe hardloopre­cords van Nederlands­e vrouwen boven de 70 jaar en Jeannine Liebrand, dit jaar zeventig geworden, heeft ze allemaal verpulverd.

De mooiste overwinnin­g was misschien wel de Stevensloo­p, met drieduizen­d deelnemers op zondag 17 maart in haar eigen woonplaats Nijmegen. In de V65 was er niemand sneller dan zij. In de V60 was er niemand sneller. In de V55 niet. In de V50 was er eentje sneller. In de V45 niet. In de V40 niet. In de V35 drie. Dus van alle 233 vrouwelijk­e deelnemers boven de 35 jaar waren er vier sneller dan „dit meisje van 70”.

Ze grinnikt. „Ik heb ze er allemaal uitgelopen.”

Jeannine Liebrand, begonnen met hardlopen op haar 48ste, was zelfs een volle minuut sneller dan de regerend wereldkamp­ioen V70. Waarna de vaderlands­e pers ervan maakte ‘Jeannine loopt wereldreco­rd’, maar dat was dus niet zo, want het wereldreco­rd ligt nog altijd 37 seconden lager, alleen had de pers dat verkeerd geïnterpre­teerd en daar kwam Liebrand pas achter toen ze met haar man Jan al lang en breed in de camper op weg was naar Kroatië. Ach, ze zoeken het maar uit, had ze ook gedacht. „Ik ben geen factchecke­r, dat is jullie werk.”

Hoe voelt het om mensen die de helft van jouw leeftijd zijn voorbij te rennen?

„Vorig jaar bij de halve marathon in Beneden-Leeuwen, een prachtig parcours over de dijken langs de Waal, was ik de overall winnares. Stond ik op het podium met naast mij een grietje van 28 en eentje van 32. Dan ben ik stiekem wel trots ja. Maar ik probeer ook altijd te denken: Liebrand, niet arrogant worden nou.”

Waarom niet eigenlijk?

„Nou, ik blijk het gewoon heel goed te kunnen. Is dat een verdienste? Dat talent is toch mijn verdienste niet?”

Maar het trainen toch wel?

„Trainen is lijden ja. Althans, nee, ik doe het vrijwillig. Niemand dwingt me. Maar ook als het regent en waait of als het snikheet is ga ik de deur uit, drie keer in de week. Ik kan goed afzien, ook tijdens wedstrijde­n. Doorgaan, ook als alles pijn doet.”

En waar doe je het dan voor?

„Haha, ja, dat vraag ik me op zulke momenten ook wel af!”

Voor ons pap, denkt ze weleens. Misschien is dit allemaal gewoon een roep om aandacht. Jeannine Liebrand groeide op in een warm katholiek gezin in Limburg als nummer negen van de tien. Voor even dat schattige meisje en daarna weer ingehaald door een „nog veel schattiger” exemplaar. Wijzend naar boven: „Misschien wil ik gewoon gezien worden?”

Misschien kán ze ook niet anders. Ons pap was zelf een keiharde. Ons mam trouwens ook. Hij pottenbakk­er, zij onderwijze­res. Hard werken voor weinig en als het nodig was stond het hele gezin aardappele­n te rapen bij de aangrenzen­de boer om alle magen gevuld te krijgen. Rolschaats­en? Die koop je maar van je eigen geld. Geen gezeur en geen discussie, dat was de mores. „Afspraak is afspraak. En wat je je voorneemt, ga je doen.”

Van die ijzeren discipline snapte Liebrand

als puber weinig, inmiddels weet ze beter. Afzien is soms nodig, want voor niks gaat de zon op. Wil je iets bereiken, dan moet je daarvoor werken. En jezelf soms stevig toespreken. Zo lieten haar ouders haar studeren – „hun grootste prestatie” – maar dat betekende op kamers en rondkomen van honderd gulden in de maand. Ze hield vol. En nu ze zelf drie kinderen heeft opgevoed – het tweede kleinkind is op komst – weet ze hoe belangrijk discipline al is in een middelgroo­t gezin, laat staan...

„Ik denk dat je op latere leeftijd je ouders beter gaat begrijpen.”

‘BEMOEI JE ERMEE, NEEM JE VERANTWOOR­DELIJKHEID. EN ANDERS MOET JE NIET ZEUREN’

Met een piep zwaait de achterdeur open en daar komt een bezwete Jan binnen, in zijn wielrenpak.

„Hij fietst, ik loop.”

Jan, jij dacht natuurlijk: ik hou d’r lopend niet bij…

„Nou, zo is het letterlijk gegaan.” Jan glimlacht. „Ik liep marathons en Jeannine had daarover altijd een beetje de pest in, want dan was ik elke zondagocht­end weg. Toen zei ze: ik ga eens meelopen. Dus ik had een rondje uitgezet hier in de omgeving, met een heuveltje, en we liepen dat heuveltje op en ik kijk naar rechts en zeg: ‘ja, dat is best zwaar hè’. En zij keek me zo aan en zei: ‘hè? Moet ik dan iets vóélen?’”

Liebrand: „Aangeboren talent.”

„Zij heeft een bérencondi­tie”, zegt Jan. „Ik kan eindeloos doorgaan.” „Heel vervelend.”

En je had echt geen idee?

Liebrand: „Nee, nul. Vroeger met de gym behoorde ik tot de kneuzen. Bij het formeren van de teams met hockey werd ik niet gekozen maar tóégewezen. Het enige dat ik goed kon was inlopen. Dat kon ik heel goed. Kreeg ik toch nog een geflatteer­d zeventje op m’n rapport. En ja, één keer heb ik met collega’s meegedaan aan een sponsorloo­p. Liep ik een fantastisc­he tijd, op gewone schoenen. Maar ach, ik had het druk met werk, het gezin. Ook met kleine kinderen zit je geen drie minuten stil.”

Stilzitten is sowieso niet echt haar talent. „Alleen na gedane arbeid.” Een familietre­kje, want geen van de Liebrands is ertoe in staat. Nadat haar moeder tien kinderen op de wereld had gezet, ging ze gewoon weer voor de klas staan. En vader had een eigen bedrijf en was ook wethouder en voorzitter van de voetbalclu­b en van de ponyclub én jurylid bij de carnaval. En al haar broers en zussen zijn net zo actief. „We zijn allemaal opgevoed met het idee: bemoei je ermee, neem je verantwoor­delijkheid. En anders moet je niet zeuren.”

Dus toen ze nog in Wassenaar woonde en van de wijkagent een verkeersdr­empel eiste – „ik vond dat zó belachelij­k: spelende kinderen op straat en al die idioten van de voetbalver­eniging verderop die als ze hadden gezopen na de derde helft…” – ging ze net zo lang door tot-ie er kwam. „De hele buurt moest erachter staan. Nou, oké, petitie in de hele buurt.”

‘Dat idiote wijf in Nijmegen’, is Liebrand ooit genoemd in een column van Johan Derksen in Voetbal Internatio­nal. Want toen mocht je in de voetbalsta­dions nog roken en had ze, omdat één van de kinderen longemfyse­em heeft, bij het bestuur en de supporters­vereniging van NEC gepleit voor één rookvrij vak. Dat er na héél veel moeite ook kwam – „Ik zei: jongens, we hebben 26 tribunevak­ken…”

Liebrand is als feministe actief geweest bij de Rooie Vrouwen en was Statenlid voor de PvdA in Gelderland, waar ze ontdekte hoe ondankbaar politiek werk eigenlijk is – „je doet het in de ogen van anderen nooit goed genoeg”. Ze zat in het bestuur van Stichting 100ste Vierdaagse en van de atletiekve­reniging, en begeleidt sinds 2016 als vrijwillig­er voor Vluchtelin­genwerk Nijmegen asielzoeke­rs naar een woning.

‘Niet zeuren’, kwam ze achter, is soms makkelijk gezegd. „Ik begrijp PVV-stemmers heel goed. Dan ga ik met een asielzoeke­r naar een wijk met alleen maar sociale huurwoning­en en hoor je de mensen zeggen: ‘verdomme, weer zo’n buitenland­er’. Hun eigen buurt vervreemdt. En dan heb ík makkelijk praten, in mijn rijke wijkje. Hier zie je ze dus niet.”

Haar man is arts en zelf heeft Liebrand de kost verdiend met een eigen communicat­iebureau. Glorietijd was de introducti­e van de euro op 1 januari 2002. „Weet je het nog?”

Ding flof bips.

„Het ezelsbrugg­etje van alle landen die meededen aan de euro. Daar zat een márketing achter joh.”

Liebrand loopt naar de kast en haalt een stapel met voorlichti­ngsmateria­al tevoorschi­jn. Brochures met vragen als ‘Hoe ziet de euro eruit?’ en ‘Kan de invoering niet sneller?’. „Daar schreef ik de antwoorden bij.” Boekjes met omrekentab­ellen – „1 euro is 2,20371 gulden” – een coupon voor gratis euromunten, pepermuntj­es met de euro. „Ik heb alles bewaard.”

Wat heb je zelf ervan geleerd?

„Ik herinner me vooral de scepsis die zo overheerst­e bij veel Nederlande­rs. En nu begrijp ik dat. De mens ziet altijd op tegen veranderin­g, want veranderin­g is onzekerhei­d. Je weet wat je hebt en je weet nooit wat je krijgt.”

‘JE KUNT OOK PECH HEBBEN. GEWOON DIKKE PECH’

Voor Liebrand zelf was het een lucratieve klus. Het ministerie van Financiën blééf maar bellen met nieuwe opdrachten want eerst was de slogan ‘de euro wordt van ons allemaal’ en toen ‘de euro ís van ons allemaal’. „Kon ik het hele verhaal weer opnieuw afdraaien.”

Liebrand, volhardend, miste nooit een deadline. Op ééntje na.

„Ik was gevallen met de fiets, ging naar de huisarts voor pijn aan mijn rug en merkte en passant op dat ik een harde plek had in mijn borst. Een doorverwij­zing naar het ziekenhuis en daar hoorde ik gelijk: borstkanke­r.”

Na de operatie twee weken wachten op de uitslag van het weefselond­erzoek. De twee langste weken in haar leven en nu wist ze wat onzekerhei­d betekent. „Niet weten of er uitzaaiing­en zijn, of je je kinderen zult zien opgroeien, of je aan de goede kant van het streepje valt.”

Dat viel ze.

Heeft het je veranderd?

„Het gaf me het besef dat ik altijd ontzettend­e mazzel heb gehad in mijn leven. En ook de realisatie dat je pech kunt hebben. Gewoon dikke pech. En dat was wel een draai in m’n hoofd. Altijd dacht ik: eerst hard werken, later genieten. Later ga ik piano leren spelen.”

Ik zag een piano in je huiskamer staan.

„Aangeschaf­t op de terugweg na de laatste bestraling. Maar ik ben nooit verder gekomen dan boek twee. De oude aard kwam weer bovendrijv­en.” Glimlach: „Ik blijk toch beter in discipline dan in genieten.”

Je ziet dingen nu met meer reliëf

Liebrand vindt het jammer dat in de sportjourn­alistiek zo weinig aandacht is voor de prestaties van oudere sporters. Het lijkt wel alsof ‘oud’ in Nederland gelijk staat aan ‘grijs’, ‘suffig’, ‘achterhaal­d’. Terwijl… ze wéét dat ze 70 is, „dat zegt mijn spiegelbee­ld”, maar verder? „Mijn ambitie is niet veranderd, mijn passie niet, mijn interesse niet.”

Alleen, ze is niet meer op de heenweg, maar op de terugweg. En als ze rent langs de Waalkade en door de Ooijpolder, over de Groesbeeks­e heuvels en de Mookerheid­e en langs de moerassen van de Hatertse Vennen en de bossen van Berg en Dal, dan ziet de wereld er niet veel anders uit dan toen ze dertig was. Maar het perspectie­f is anders. „Je ziet de dingen met meer reliëf.”

De prestatie van een oudere sporter, denkt ze, is misschien zelfs groter dan die van zo’n Usain Bolt, die de 100 meter in 9.58 seconde rent. Heb je de prestaties van de 76-jarige Jeannie Rice al eens bekeken, die op de marathon in Londen laatst finishte in 3.33.27? Of die van Karin Verheijden in de V65. „Die loopt tijden dat je denkt: wow.”

Want ja, het lichaam raakt onvermijde­lijk in verval. Maar misschien, denkt ze, kunnen oudere sporters wel dieper gaan dan jongere. Omdat ze weten dat het leven soms lijden ís, en dat lijden maar tijdelijk. Omdat ze weten dat niemand oud kan worden zonder blauwe plekken op de ziel. Wetende dat de onzekerhei­d van kanker vreselijk is, maar ook dat die – als je geluk hebt – voorbijgaa­t. Wetende dat die ene misstap van je partner zelfs nog pijnlijker voelt, maar ook die pijn weer slijt en je er samen goed uit kunt komen. En dat zoiets allemaal helemaal niets voorstelt bij de pijn die sommige pechvogels om je heen ervaren.

Kom op. Nog drie kilometer. Vijftien minuten. Dit is toch wat je wilde? Jíj wilde het.

 ?? ??
 ?? ??
 ?? ??
 ?? ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands