Oppositie gunt Rutte III niks meer
Slechte peilingen zouden Rutte in de armen van de oppositie moeten drijven. Maar de relatie tussen coalitie en oppositie heeft een dieptepunt bereikt.
Guus Valk Philip de Witt Wijnen
Over premier Mark Rutte (VVD) gaat het verhaal dat elke tegenslag van hem afglijdt. Kiezers vergeven hem misstappen, politiek komt hij zelden écht in de problemen. „Mijn baan is het verzamelen van krassen”, zei Rutte deze week. Niet fraai misschien, een kras, maar de auto rijdt wel weer verder.
Maar deze week gebeurde er iets interessants, zegt SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij in zijn werkkamer. „Hij lijdt zelden een nederlaag. En nu leed hij er een die persoonlijk pijn deed.”
Rutte moest dinsdag in de Tweede Kamer verdedigen dat hij de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting – waar hij een jaar lang vrij eenzaam voor streed – toch niet door laat gaan. Precies wat vrijwel de gehele oppositie wilde.
Maar Rutte kreeg geen lof. Hij kreeg een motie van wantrouwen van de PVV. De motie was extreem kort: „De Kamer, gehoord de beraadslaging, zegt het vertrouwen in de ministerpresident op, en gaat over tot de orde van de dag.” SP, Partij voor de Dieren, Denk, Forum voor Democratie stemden vóór. Én de PvdA, in het vorige kabinet nog de coalitiepartner van de VVD.
Fractievoorzitter Lodewijk Asscher, destijds Ruttes vicepremier, zegde nu het vertrouwen in de premier op. Rutte had zich volgens Asscher niet nederig genoeg opgesteld. Eerder had hij in de Tweede Kamer gezegd dat het vasthouden aan de dividendbelasting „een onverantwoord risico” was. Miljoenen banen stonden dan op de tocht! Voor die „hele grote woorden”, zoals Asscher ze noemde, weigerde Rutte nu zijn excuses te maken.
Verzekeringspolis
Het opzeggen van het vertrouwen in kabinet-Rutte III door Asscher was een nieuw dieptepunt in de sterk verkilde relatie tussen coalitie en oppositie. Deze polarisatie verbaast Kees van der Staaij. De SGP-leider nam bij het dividenddebat een eenzame positie in: hij liet al die maanden in het midden wat hij van de meest omstreden maatregel van Rutte III vond. Komend voorjaar zijn er verkiezingen voor de Provinciale Staten. Na die verkiezingen kan de (impopulaire) coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie de meerderheid in de Eerste Kamer vermoedelijk verliezen. Of Rutte wil of niet, er zal zaken gedaan moeten worden met de oppositie. „In normale omstandigheden heeft dat een positief effect op de relatie”, analyseert Van der Staaij. „Dat zijn de momenten dat een regeerakkoord kan worden opengebroken, dat je als oppositiepartij extraatjes kan binnenhalen. Dat gebeurt nu niet, de verhoudingen zijn te ingewikkeld.”
Van der Staaij ziet een groot verschil in grote en kleine dossiers. In de kabinetten-Balkenende, zegt hij, konden ministers als Piet Hein Donner (CDA) de oppositie soms „sarren”. Kees van der Staaij SGP-leider De bewindslieden van Rutte III zijn allemaal aardig en constructief. Totdat het om de belangrijke dossiers gaat. Dan is dit kabinet onbuigzaam.
Onverstandig, oordeelt het langstzittende Kamerlid (ruim twintig jaar). „Voor elke regering is een goede verhouding met de oppositie een verzekeringspolis.”
Volgende week vrijdag is het een jaar geleden dat Rutte III aantrad. De moeilijke maanden, verwachten vriend en vijand, komen nog. Rutte zal moeten samenwerken met de op- positie om meerderheden in de Eerste Kamer te blijven behalen. De SGP biedt zich alvast aan, maar wie verder? De PvdA lag tot deze week voor de hand. Maar Asscher zegt nu: „Het gesprek over samenwerking zal er niet gemakkelijker op worden.” Asscher heeft, zegt hij „in een jaar tijd vier middelvingers gekregen”. Hij doelt op de vier coalitiepartners. En afgelopen dinsdag deed de premier opnieuw „alsof wíj gek waren.” „Het wordt tijd dat ze de oppositie en daarmee het parlement serieus gaan nemen.”
Toch zegt Asscher opmerkelijk genoeg min of meer hetzelfde als hij eind april zei, nadat de vrijwel voltallige oppositie (minus SGP) een motie van afkeuring tegen premier Rutte had gesteund in het debat over de opgedoken memo’s rondom dezelfde dividendbelastingkwestie. Zijn fractie zal ook nu de plannen van het kabinet blijven beoordelen op inhoud. „Goede voorstellen zullen we steunen, slechte niet.” Dat is, zegt hij, „de staatsrechtelijke rol” van de Tweede Kamer.
Aan twee andere mogelijke partners, de PVV en GroenLinks, kleven ook grote nadelen. Het CDA wil na het mislukte gedoogkabinet-Rutte I nooit meer zakendoen met de PVV. Maar ook het vertrouwen in GroenLinks heeft een deuk opgelopen na het mislukken van een formatiepoging met Jesse Klaver in juni vorig jaar.
Maar Klaver steunde als enige linkse oppositiepartij de motie van de PVV niet. Hij hield daarmee de mogelijkheid open om straks, indien nodig, een constructieve oppositie-rol voor het huidige kabinet te kunnen spelen. Bij GroenLinks gelooft men dat de coalitie na de nieuwe samenstelling van de Eerste Kamer niet meer om de partij heen kan. Daar zal fractievoorzitter Klaver uiteraard een hoge prijs voor vragen.
Voor Asscher wordt dat lastiger. En niet alleen omdat de PvdA blijkens de peilingen straks vermoedelijk niet groot genoeg zal worden in de senaat om de coalitie aan een meerderheid te helpen – er zal een tweede gedoogpartner nodig zijn.
Grote woorden
Graag of niet, is nog altijd de stemming in de coalitie over eventuele toekomstige samenwerking. Daar wordt schamper gepraat over, zoals een bron het noemt, de „jankerige” PvdA, die hoog spel speelt. Misschien hebben we geen extra partij nodig in de senaat, denken sommigen in de coalitie. We kunnen ook per onderwerp kijken met wie we zaken kunnen doen.
Voor de PvdA is daarom een lastige situatie ontstaan. Mocht Asscher de komende maanden het kabinet inderdaad tegemoet willen komen en samenwerking willen zoeken, dan kunnen kiezers hem precies hetzelfde verwijt maken als hij de premier maakt: te grote woorden.