Op ons gemakje de berg op
LIZE SPIT ROB VAN ESSEN
Lize en ik een glas boerenwijn, Rob een blikje Sardinisch bier. We sneden brede plakken van een homp kaas. En we praatten over de bergtocht die voor ons lag.
Lize had al in enkele mails haar zorgen geuit en waarschuwde me opnieuw: “Mijn knie werd verbrijzeld toen een auto me van de fiets reed. En ik heb suikerziekte. Dus ik betwijfel dat ik de hoogste berghut haal.”
Ze zei: “Ik leef dan ook in mijn hoofd. Nooit in mijn lijf. Ik haat mijn lijf.”
Ik gebruikte domweg haar woorden als lanceerplatform voor die van mezelf: “Ik heb arthrose in mijn dikke tenen. Wat een pijn!”
Rob voegde daar gortdroog aan toe: “En ik denk dat ik mijn knie wat heb verzwikt bij het zitten in de trein. Die eerste klasse is niet meer wat het vroeger was.”
“Dit uitzicht is onwezenlijk. Die bergen in de verte lijken wel decorstukken die iemand elk moment omver kan duwen”, zegt Rob van Essen bij het ontbijt. Opdringerige kippen hopen dat we wat kruimels laten vallen. Mijn honden Boa en Bianca krijgen de korsten van de kaas.
Voor we de hoogste bergweide proberen te bereiken moet ik iets uitklaren met mijn gasten. Ik vertel Lize dat ik haar romans om de paar bladzijden aan de kant gooi omdat ik zo jaloers ben op haar talent dat het me boos maakt op mezelf. En ook Rob bewonder ik op het ergerlijke af, niet alleen omdat hij in tegenstelling tot mezelf het doorzettingsvermogen heeft een heus oeuvre te creëren, maar ook omdat hij in zijn De goede zoon de mooiste sterfscène uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft neergepend.
Lize lacht: “Je bent wel de eerste die ons als compliment zegt dat hij ons een beetje haat.” Rob: “Je gaat ons dus straks hoog in de bergen