Bert Lambrechts, van de publiciteitskaravaan tot het provinciehuis
Een dag na de rustdag trekt de Tourkaravaan zich weer op gang. Zo ook de caravane publicitaire, de kilometerslange stoet van luide, kleurrijke voertuigen die het aftellen naar de doortocht van de Tourhelden draaglijker maakt. Hasselaar Bert Lambrechts (58
De voorbije jaren reisde La Grande Boucle met zo’n 5.000 personen doorheen Frankrijk. Dit coronajaar gaat het slechts om een drieduizendtal. De publiciteitskaravaan is daarbij nagenoeg gehalveerd. Zo zijn er - zoals gewoonlijk - geen 160 wagens en route maar amper 100. Dat betekent een financieel verlies voor ASO. Want om te mogen meerijden, moet er 37.000 euro worden betaald voor vier voertuigen. Een te forse factuur voor een aantal bedrijven, want zij zegden te elfder ure af door de economische crisis die de pandemie veroorzaakt. Bert Lambrechts (N-VA), anno 2020 als gedeputeerde onder meer bevoegd voor Milieu en Natuur, Veiligheid, Onderwijs, Mobiliteit en Regiomarketing, heeft de hoogtijdagen van de publiciteitskaravaan wél uitgebreid meegemaakt. Zo krikten hij en zijn team in de jaren negentig vijf edities lang de naambekendheid van Carglass op. Maakten ze in 2002 de wereld warm voor het WK wielrennen later dat jaar in Heusden-Zolder. En alsof het nog niet druk genoeg was, nam Lambrechts daarnaast nog tal van hospitalitytaken op zich. “Klopt. Ik deed de opvang van genodigden en relatiebeheer voor tal van Limburgse bedrijven”, preciseert de gedeputeerde. “Als verkoper van hospitalitypakketten stond ik zelf in voor de organisatie ervan. ASO faciliteerde alleen maar. Bij benadering heb ik zo’n tien Touredities gedaan, tot ik dertien jaar geleden gezondheidsproblemen kreeg. Nadien was de vonk er niet meer.”
Waardoor ben je uiteindelijk in de publiciteitskaravaan van de
Tour beland?
“Door een drieletterwoord: lef. Heel veel lef (grijnst). Mijn kinderdroom bestond erin de Tour ooit van binnenuit te beleven. In februari 1994 heb ik als zaakvoerder van mijn evenementenkantoor (het nu genaamde Cocomo, nvdr) al mijn moed bij elkaar geraapt en contacten gelegd met ASO. Meer bepaald met de tweede in rang, de man net onder toenmalig Tourdirecteur Jean-Marie Leblanc. Vervolgens heb ik mijn stoute schoenen aangetrokken en Carglass gecontacteerd. Toenmalig eigenaar, Hugo Leroi, was meteen voor het idee gewonnen. Waarna een delegatie van ASO de zaken heeft gefinaliseerd, thuis in de Rapertingenstraat.”
In de zomer van 1994 ging je kinderdroom al in vervulling.
“(Knikt) Ik herinner me van die editie dat we geen enkele avond op hotel hebben geslapen. We bezondigden ons aan wild kamperen. In een mobilhome sliepen de drie ‘ouderen’ in onze 15-koppige équipe. De rest overnachtte in tentjes daar omheen. Heel avontuurlijk. Te avontuurlijk volgens de politie van Roubaix. Zo droegen agenten ons op om een andere slaaplocatie te zoeken. Blijkbaar hadden we een ongure buurt uitgekozen waar vaak drugs werd gedeald (lacht). Sindsdien zochten we het gezelschap op van de mensen die ’s ochtends het village départ opbouwden.”
In 1998 maakte je ook deel uit van de Tour de Merde, de beruchte epo-Tour.
“Klopt. Ik ben toen vier weken van huis geweest, want die ronde vertrok in de Ierse hoofdstad Dublin. Een editie waarbij we zesmaal van kop tot teen gecontroleerd zijn geweest. In Dublin wilde men absoluut vermijden dat terreurorganisatie IRA bomaanslagen kon plegen. Eenmaal op Franse bodem barstte de epobom. In de wagen van Festinaverzorger Willy Voet hadden de ordediensten bij een grenscontrole 230 doses epo, 82 flesjes groeihormonen en 60 capsules testosteron gevonden. Gevolg: werkelijk alle voertuigen werden meermaals uitgekamd.”
Merkte je in de publiciteitskaravaan iets van de broeierige spanning die er heerste?
“Meestal kregen we via de boordradio te horen: voertuigen versnellen, het peloton ligt voor op het snelste uurschema! In die Tour kregen we echter heel andere commando’s te horen. Stoppen, ruiten toe, schuifdak dicht, niks meer uitgooien, want het publiek is met stenen aan het werpen en de politie heeft het niet meer onder controle. Het volk was namelijk woedend dat het peloton langzaamaanacties of - zoals in rit 17 - zitstakingen organiseerde.”
Heeft het publiek toen effectief voertuigen van jullie beschadigd?
“(Knikt) We hebben een tweetal ruiten moeten vervangen. Nu, eigenlijk kwamen we nooit ongeschonden uit de Tour. Ieder jaar had ik twintig buitenspiegels bij. Tijdens de bergritten kon je er gif op innemen dat er exemplaren afknapten. Na iedere etappe door de Alpen of Pyreneeën werd ik bovendien naar het mobiele kantoor van de gendarmerie geroepen waar reeds twintig collega’s stonden aan te schuiven (lacht) - omdat er een klacht was binnengelopen. Dan waren we weer eens over iemands tenen gereden. Daar werd dan een pv van opgemaakt om er vervolgens nooit meer iets van te vernemen. De gendarmerie zei dat ook openlijk: trek je er niets van aan, de mensen gaan toch niet aan de kant dus moeten ze het maar voelen, maar wij hebben bij deze onze plicht vervuld zodat ASO geen problemen krijgt met de verzekeringspolis.”
Je hebt ongetwijfeld de mens op zijn smalst gezien tijdens die bergetappes?
“Absoluut. Volwassenen deden de gekste dingen voor het stomste gadget. Ze zouden voor je wagen springen om toch maar iets te krijgen. Ik heb er zien vechten met een kind, stel je voor. Vandaar dat we enkele vuistregels hadden: allereerst centrale vergrendeling, schuifdeuren dicht, vensters open en het dragen van elleboogbeschermers. Waarom? Je mocht niks gooien, maar moest alles uitdelen. Dus kreeg je telkens te maken met de terugslag van je arm tegen het portier. Na enkele dagen was je elleboog zo blauw als wat.”
Evenmin evident: je had tal van
studenten mee, inclusief hun hormoonhuishouding.
“(Lacht) Dat is ook zo. Ik heb vaak het principe van horen, zien en zwijgen moeten huldigen. Laat ons het erop houden dat indien Durex de Tour had gesponsord, het zijn investering dubbel en dik had terugverdiend. Onze hostessen vielen best in de smaak. Zo zochten bepaalde mediamensen ons geregeld op. De mecaniciens van de Italiaanse wielerformatie Mercatone Uno (de ploeg rond Marco Pantani, nvdr) bijna dagelijks. Ah ja, wij hadden wel twee dames van Italiaanse origine aan boord. Zelfs de gendarmerie was ons genegen (grijnst). Wat handig was als je een politie-escorte wenste om van een drukbezochte slotklim af te geraken. Dat kon je aardig wat tijdwinst opleveren.”
Ik kan me inbeelden dat je - net zoals de renners - opgelucht was als je de Champs-Elysées bereikte?
“Ik heb er bijna ieder jaar tranen gelaten. Puur van de ontlading. Het besef dat alles goed afgelopen was, ondanks dat je langs tal van diepe afgronden bent gereden, dat je niemand naar huis hebt moeten sturen om god weet welke reden. Dat alles maakte dat er telkens een zware last van mijn schouders viel. Ik kon ook nooit snel genoeg weg zijn uit Parijs. Diezelfde avond nog reden we naar Hasselt, waar omstreeks 22 uur mijn buren en de ouders van onze jobstudenten onze équipe stonden op te wachten. Dat eindigde altijd in een bescheiden feestje. Maar niet zonder nog een laatste keer onze jingles en claxons op eenieders oorschelpen af te vuren (lacht).”