De vijfde Beatle
Ik voelde me een ramptoerist, toen ik zondag naar Anfield wandelde. Liverpool ontving Tottenham, in een duel der ontgoochelden, een wedstrijd tussen twee ploegen die hun droom dit seizoen uit elkaar zagen spatten – dat de Spurs met acht zeges en twee gelijke spelen het eerste kwart van het seizoen domineerden, is intussen al prehistorie.
Liverpool wist zijn implosie veel langer uit te stellen, maar net daardoor was ze erg spectaculair. Toen de gong van money time sloeg, volgden hulpeloze nederlagen in de competitie, en werden de roodhemden in eigen stadion Europees vernederd door Atalanta Bergamo. Neen, het einde van het tijdperk-Jürgen Klopp oogde niet fraai, zeker niet toen het onlangs in de uitwedstrijd bij West Ham United tot een openlijke ruzie met sterspeler Mohamed Salah kwam.
Dat einde had Klopp zelf op 26 januari zo gevoelvol aangekondigd dat ik er, ondanks tientallen pogingen, niet in was geslaagd daar een column uit te puren: tegen zoveel oprechte schoonheid viel niet op te schrijven. Met elke prop die in de papiermand belandde, groeide het besef dat ik niet waardig was iets aan zijn discours toe te voegen.
Weer naar vorig weekend. De zon scheen, de mensen waren als vanouds in het rood getooid, en des trainers beeltenis was nog altijd alomtegenwoordig in de straten die naar Anfield leiden. Vermengd met The Beatles, zoals alles in de stad nog naar The Fab Four verwijst. Zo wil de geschiedenis het, zo wil de toerist het. Sinds kort staat er in een winkelstraat vol schreeuwerige puien een manshoog standbeeld van Brian Epstein, een stapbeeld eerder, de latere manager vereeuwigd in de wandeling die zijn en veler levens zou veranderen. Een tochtje van niks, in 1961, van de platenwinkel van zijn ouders naar The Cavern Club, waar hij de vier jongens voor het eerst zag optreden.
Liverpool, stad van muziek- en voetbalgeschiedenis, is sinds kort geen werelderfgoed van de Unesco meer, omdat Everton het heeft aangedurfd zijn nieuwe stadion op een van de vele dokken te bouwen – ze zijn daar in de Parijse Unesco-kantoren wel erg streng in de leer. Zo’n havendok zal best een grote architecturale en historische waarde hebben, maar Anfield en The Cavern Club alleen al zouden moeten volstaan voor een eeuwig cultureel keurmerk.
Ik maakte een foto. Een kartonnen Jürgen Klopp met een regenboogsjaal achter een spandoek met daarop: “I’m in love with him, and I feel fine.” Reclame van en voor een doordeweeks hamburgerkraam in de schaduw van het flink uitgedijde stadion. In mijn hoofd miste die slogan alleen een “still” – een desondanks, een no matter what, om de onvoorwaardelijkheid van die liefde te benadrukken, na de peripetieën van de afgelopen weken. Zelf kon ik de ineenstorting van het Kloppiaanse Rijk maar moeilijk van me afzetten.
Maar zodra het eerste fluitsignaal weerklonk, sloeg mijn gemoed om. Liverpool swingde, Anfield kirde van de pret, er was geen rouwmoment voor de verloren titel, Klopp werd gefêteerd, Salah werd toegejuicht, niemand had het gevoel een verscheurende keuze tussen
De journalisten zullen bij zijn afscheid voor Klopp applaudisseren. Ik zal dat verschrikkelijk melig vinden. En toch zal ik een traan wegpinken
coach of goalgetter te moeten maken, ze waren nog steeds deel van dezelfde familie.
Liverpool kwam met fantastisch voetbal 4–0 voor, maar dreigde in een vreemde slotfase nog te worden bijgehaald door plots ontketende Spurs. Ook dat is Klopp, hij is geen controlefreak, de opwindende schoonheid van de imperfectie loert altijd om de hoek, niets staat vast, alles beweegt, dus ook de stand. Het bleef bij 4–2, en ineens daagde het me, hoog in de nok van Anfield, gedragen door de golven van enthousiasme om me heen, door de (t)rillingen die elf jongens in het rood door talloze lichamen joegen: Jürgen Klopp heeft Liverpool uitgespeeld. Er zijn geen levels meer over.
Hij is boven het resultaat uitgestegen. Hij heeft een bubbel gecreëerd waarin mensen zich alleen door het nu laten beroeren. Er is geen gemor om wat had kunnen zijn, geen onstilbare drang naar wat zal zijn. Er is alleen het nu. Omdat het voetbal van Klopp – in zijn hoogste uitvoering – je in het moment gevangen houdt, verleden en toekomst uitbant. Arne Slot, nog even coach van Feyenoord, maar straks Klopps opvolger bij Liverpool, zal ongetwijfeld merken hoe moeilijk dat te verwezenlijken is, hoezeer hij de nostalgie naar die Duitser met hagelwitte grijnslach zal moeten bekampen.
Ik besloot om te blijven tot na de persconferentie. Klopp, de enige coach uit de geschiedenis die er na acht jaar Premier League beter uitziet dan toen hij over het Kanaal begon, werd gevraagd what it takes to be a Liverpool manager? Hij kreunde, en antwoordde dan toch: “I just love football. And I love football players.” Misschien is dat zijn grote geheim: mensen van wie je houdt, duw je niet in een keurslijf (BDSM-liefhebbers mogen het hier gloeiend én striemend oneens mee zijn).
Van bij de start van de Premier League heb ik gebeden dat dit seizoen tot de allerlaatste speeldag spannend zou blijven. Arsenal en Manchester City lijken die smeekbede te verhoren en zijn in een bloedstollende eindspurt verwikkeld. Maar nu, in het zicht van de meet, hoop ik ineens dat de titelstrijd dit weekend beslist is, of anders ten laatste dinsdag, als City naar Tottenham trekt. Zodat ik, op de allerlaatste speeldag, op Anfield getuige mag zijn van de ultieme wedstrijd van Jürgen Klopp als trainer van Liverpool, tegen Wolverhampton. Om nog een keer te genieten van die bijzondere man en zijn voetbal dat me al die jaren nog meer dan dat van zijn eminente collega’s kon bekoren.
Ongetwijfeld zullen de journalisten na zijn laatste persbabbel voor Klopp applaudisseren. Ik weet nu al dat ik dat verschrikkelijk melig zal vinden. En dat ik toch een traan zal wegpinken. Een onvermijdelijk eerbetoon aan een coach die, in een tijdperk waarin voetbal tot ratio is verworden, zichzelf en zijn team toestond emo te blijven.