Vertrouwen is goed, controle is beter
Het gesteggel van de Vlaamse regering met de zonnepanelen en de visa-affaire rond ex-staatssecretaris Theo Francken (N-VA) hebben iets gemeen: de arrogantie en de hoogmoed van de uitvoerende macht. Regeringen denken dat ze altijd gelijk hebben en op niemand hoeven te letten om te doen wat hen goeddunkt. Waarschuwingen dat ze het bij het verkeerde eind hebben, negeren ze systematisch. Niet omdat die onredelijk zijn, wel omdat ze uit een ‘foute’ bron komen, zoals de oppositie. Of ze negeren bezwaren omdat ze kortweg hun plannen in de weg staan.
Het onbelast bijverdienen, de effectentaks van de regering-Michel, de cash-for-car-regeling of de toestanden in de woonzorgcentra en met de voorraad mondmaskers bij het begin van de coronapandemie zijn recente voorbeelden van hoe regeringen uitblonken door onzorgvuldigheid. Zo gaat het meestal, wat leidt tot die vele technische ‘reparatiewetten’ of het bricoleren met noodoplossingen zoals, deze week nog, voor de fiscale status van vrijwilligers in de sociaal-culturele sector (DS 19 januari). Altijd dreigt het risico dat de politieke wens tot daadkracht omslaat in roekeloosheid. Alsof een regering kan gokken, zoals gewezen Vlaams minister van Energie Bart Tommelein (Open VLD) laat uitschijnen over de zonnepanelen: ‘Voor hetzelfde geld was de regeling gepasseerd’ (DS 19 januari). Of het slaat om in het omgekeerde, in lethargie die een ad-hocregeling verkiest boven een globale, transparante aanpak.
Daar betaalt de democratie een hoge prijs voor. Het schaadt het publieke vertrouwen in de politiek. Als het dan misloopt, is het aan andere machten om op te treden – daarvoor dienen ze, daarom bestaat de scheiding der machten. De rechterlijke macht deed het in zowel de visa-affaire als bij de zonnepanelen. Politici die huiveren voor een gouvernement des juges, waarbij uiteindelijk al dan niet ‘activistische’ rechters over het beleid oordelen, zouden er beter aan doen te beseffen dat rechters afzijdig kunnen blijven als de politiek zelf feilloos werk levert. De officieuze vierde macht, de media, speelde haar rol in de zaak-Francken: met de Pano-reportage toen het schandaal uitbarstte, en met de onthullingen in deze krant over het gerechtelijke onderzoek naar de affaire (DS 16 januari). Maar het tekent hoe de uitvoerende macht volhardt in arrogantie dat de gewezen staatssecretaris nu een klacht indiende voor het vermeende lek dat leidde tot de voor hem bezwarende onthullingen in De Standaard. Dat is schieten op de boodschapper.
De keerzijde van vertrouwen is verantwoordelijkheid. Had Francken politieke conclusies moeten trekken uit zijn onverantwoord gebleken blinde vertrouwen in een tussenpersoon die zich als sjoemelaar ontpopte?
Temeer omdat de man dat vertrouwen putte uit het feit dat hij een partijgenoot van de staatssecretaris was. Had Vlaams minister Lydia Peeters (Open VLD), destijds bevoegd minister, dat moeten doen in de kwestie van de zonnepanelen? De manke regeling zal nu leiden tot een compensatie waaraan elke Vlaamse belastingbetaler zal moeten meebetalen. Dat politieke falen is ongetwijfeld schadelijk voor de bereidheid van burgers om zich te engageren in de energietransitie. Omdat politici hun vertrouwen en rechtszekerheid schonden, al is dat toch het minimum van wat van een regering te verwachten is.
Hoe moet politieke verantwoordelijkheid er dan uitzien? De fout erkennen? Stapje opzij? Stap achteruit? Ontslag? En uit welke functie? Ontslag nemen, zoals politici in Nederland geregeld doen (DS 16 januari), behoort niet tot de gewoonte in België, en al evenmin in de Vlaamse deelstaat. De feitelijke regel is: of een minister kan aanblijven als het misloopt, hangt alleen af van wat diens partij ervan vindt – en die neemt daarvoor per definitie nooit het algemeen belang als maatstaf, maar louter het partijbelang. Dat komt feitelijk neer op een privatisering van de politieke verantwoordelijkheid.
Dat alles behoort tot de logica van de politieke cultuur. Concreet: in de Belgische (en Vlaamse) context regeert de particratie, die het zwaartepunt van de besluitvorming legt bij de partijen en bij compromissen die partijvoorzitters onder elkaar bedisselen. Dat verklaart ook waarom de wetgevende macht, het parlement, nooit getuigt van daadkracht wanneer het misloopt in het beleid, al is controle op de uitvoerende macht haar eerste taak.
Als regeringen vallen, gebeurt dat haast nooit omdat het parlement zijn vertrouwen opzegt. In de regel stemmen parlementen gedwee meerderheid tegen minderheid. Dat regeringen hun plannen vooraf aftoetsen bij de volksvertegenwoordiging, komt haast nooit voor, al zeker niet tegenover de oppositie. De uitspraak ‘dat gaat gij niet bepalen’ van minister-president Jan Jambon (N-VA) tekent die ingesteldheid die de suprematie van de uitvoerende macht evident vindt.
Vandaag beslist de Nederlandse regering of ze een avondklok zal invoeren. Al weet ze niet zeker of ze als ontslagnemend kabinet nog het gezag, vertrouwen en draagvlak bezit voor zo’n maatregel. Dat ging in België toch anders, waar kabinetten van niks, die van premier Sophie Wilmès (MR), zonder veel kritiek fors konden ingrijpen. Veel verantwoordelijkheid was er niet bij, letterlijk: het waren minderheidskabinetten. Maar ze zwichtten ook snel voor de roep om versoepelingen, zoals in de saga van de tweedeverblijvers. Kwam dat doordat de regering besefte dat het vertrouwen ontbrak en alleen wat wisselgeld met faveurtjes kritiek kon voorkomen?
Dat laatste zou passen in die politieke cultuur waarin het cliëntelisme van de particratie de burger alleen ziet als een willoze consument van politieke gunsten. Dat de band tussen overheid en burger niet berust op een balans van verantwoordelijkheid en vertrouwen, maar louter op een sussen met materiële transacties, is erg zorgelijk voor
de staat van onze democratie.
De politiek neemt nooit verantwoordelijkheid als ze heeft gefaald, dat ligt in de logica van onze politieke cultuur