Als een van de armste landen de rijkste club sponsort
Paris SaintGermain (PSG), mogelijk de rijkste voetbalclub ter wereld en eigendom van het steenrijke Golfstaatje Qatar, krijgt drie jaar lang zo’n tien miljoen dollar per jaar van een van de armste landen ter wereld, Rwanda. Vorig jaar sloot het kleine land in CentraalAfrika al een soortgelijk sponsoringcontract af met het Britse Arsenal. In beide gevallen zal de vermelding ‘Visit Rwanda’ prijken op de mouwen van voetballers. Ze doen ook een paar andere promotieactiviteiten voor het Rwandese toerisme. Met de twee contracten samen gaat het jaarlijks om bijna evenveel geld als het Belgische ontwikkelingsbudget voor Rwanda.
Op zich hoeft er niets fout te zijn met de ontwikkeling van toerisme in een arm land, waar bijna 40 procent van de bevolking onder de absolute armoedegrens leeft en zo’n 40 procent van de kinderen niet volgroeid raakt door voedseltekort. Het dictatoriale regime gaat er prat op dat deze voetbalsponsoring meer toeristen naar Rwanda lokt, de economie doet groeien en zo de armoede terugdringt. Is dat wel zo?
Anderhalf jaar na de start van het Arsenalcontract meldde het regime dat de resultaten boven alle verwachtingen uitstijgen met onder meer een groei van 5 procent van het aantal toeristen uit GrootBrittannië. Over hoeveel bezoekers dat gaat en of het wel om ‘echte toeristen’ gaat die uitgaven doen die het land iets opbrengen, geen woord. Vragen naar meer details blijven onbeantwoord of worden via de sociale media onthaald op scheldpartijen: ‘Wij hebben geen verantwoording af te leggen aan westerse journalisten.’
Zelfs als het aantal toeristen zou stijgen door een investering van ongeveer 20 miljoen dollar per jaar aan voetbalsponsoring, dan blijft de vraag wie daar beter van wordt. Het Rwandese regime kiest voor ‘highendtoerisme’, luxetoerisme op basis van sterrenhotels en bijvoorbeeld een peperdure vergunning om een gorillafamilie te bezoeken: 1.500 dollar per persoon, twee keer zo duur als in Oeganda en zes keer duurder dan in Congo. Wellicht komen er zo niet meer dan enkele tienduizenden ‘echte toeristen’ naar Rwanda. Het aantal Rwandezen dat voor hen werkt, blijft dus beperkt. De enigen die echt meer verdienen, zijn de (dikwijls buitenlandse) eigenaars van de luxelounges en enkele dignitarissen van het regime die een graantje meepikken.
Blijft dus de vraag hoe zinvol het is om een vergelijkbaar budget als wat België elk jaar spendeert aan ontwikkelingssamenwerking in Rwanda door te schuiven naar twee rijke voetbalclubs in Europa, zonder dat de westerse donoren daar vragen bij stellen. En of zulke properaties niet eerder het imago moeten oppoetsen van de beenharde dictatuur, terwijl de noodlijdende bevolking diep in de heuvels verder moet zwijgen.