‘Het was als in Berlijn, die opstand tegen de gevestigde waarden’
‘Brussel is een Plaizier’, heette de overzichtsexpo van Mieke Plaizier (66) en haar man Wijnand in de Bozar twee jaar geleden. Ook de uitgeefster zelf doet haar naam alle eer aan. Ze houdt van het authentieke, volkse Brussel van de Brusseleirs, maar enige
Er was een tijd dat je in Brussel centrum op de Grote Markt kon parkeren, en vanop de helihaven achter de Citroëngarage naar Parijs, Amsterdam of zelfs het Atomium kon vliegen. Wie zich dat niet meer kan voorstellen, moet maar eens snuisteren in de collectie van uitgeverij Plaizier, die Brussel in al zijn schoonheid en tegendraadsheid vereeuwigt.
36 jaar lang hield Mieke Plaizier in de Spoormakersstraat een winkel open met prentkaarten, posters en parafernalia. In 2013 werd hij overgenomen, maar drukken doen de Plaiziers nog steeds. Vandaag is het depot, vlak bij het standbeeld van Jacques Brel, het kloppend hart van het familiebedrijf. We hebben daar afgesproken, tussen het drukwerk dat teruggekomen is van de Boekenbeurs en dat wordt klaargemaakt voor de feestdagen. Het is een paradijs voor het oog.
Nogozones
Mieke Plaizier, née Vermeiren, groeit op in Hekelgem (Affligem), maar voegt zich in 1974 bij haar man Wijnand Plaizier in Brussel. Wijnand, van nationaliteit een Nederlander, kwam als boreling met zijn ouders van Den Haag naar Brussel – ‘in een biezenmandje op de trein’, verklapte hij ooit in Bruzz – en bracht zijn hele leven door in de hoofdstad. Hij gaf de microbe door aan zijn lief, later zijn echtgenote. Nog steeds fonkelen haar ogen als ze het over Brussel heeft.
‘Ik zag het helemaal zitten’, vertelt de uitgeefster. ‘Ik werkte als administratieve kracht op de redactie van De Standaard, toen nog op de Jacqmainlaan, dus het was handig voor mijn job. Maar vooral de stad sprak mij aan. Die Grote Markt met haar terrasjes, dat gaf een kick. Nochtans was Brussel best desolaat op dat moment. Dit plein bijvoorbeeld, Oud Korenhuis, was een nogozone. Dat is nu gelukkig wel anders. (snel) Al is er in het centrum aan de Beurs opnieuw een probleem. Hopelijk wordt het beter wanneer de voetgangerszone af is.’
Met een tweede dochter op komst droomt ze ervan thuis te kunnen werken. In 1977 opent Plaizier haar eerste winkeltje in de kleine Hoedenmakersstraat, maar de zaak brengt nauwelijks geld in het laatje. ‘Een tentoonstelling van de Nederlandse tekenaar Maurits Cornelis Escher heeft ons gered’, vervolgt ze. ‘Ineens kwamen er klassen op bezoek.’
Wanneer de bekende boekhandel Posada verhuist uit de Spoormakersstraat, trekt de familie Plaizier erin. Het jonge gezin woont boven de winkel. ‘We hadden geen tuin, maar dat heb ik zelden als een beperking ervaren. Ook onze kinderen woonden enorm graag in het centrum. Nu, toen ik een school voor hen zocht, heb ik er toch rekening gehouden met een beetje buitenlucht. Uiteindelijk voelden we ons het best bij Maria Boodschap in de Moutstraat.’
Dochter Klaartje, die mee in het familiebedrijf werkt en het gesprek volgt, knikt. Zij woont niet meer in Brussel, maar haar kinderen gaan wél naar het Maria Boodschaplyceum. ‘Het grote verschil is dat de meeste van mijn klasgenoten destijds uit de Rand kwamen. Diegem, Zaventem, Grimbergen, Zellik, noem maar op. Vandaag zitten mijn zonen in de klas met hoofdzakelijk Brusselaars uit het centrum. Dat maakt de netwerken onder ouders wel hechter.’ Zo is ook Filter Café Filtré, een burgerbeweging die ijvert voor betere luchtkwaliteit in Brussel, uit de grond gestampt door bezorgde ouders die elkaar vonden aan de schoolpoort.
Neil Young
In de Spoormakersstraat wordt Plaizier al snel een bekende naam. Een groot en trouw publiek, onder wie Humoredacteur Marc Didden, vindt de weg naar de winkel. ‘Ooit lazen we in de Humo dat Duran Duran de winkel had leeggekocht, maar wij hadden die mannen niet eens herkend!’, grinnikt Mieke Plaizier. Wie ze wél herkent in 2013, is Neil Young. ‘Wijnand en ik hadden de winkel al gesloten, toen Neil Young en zijn gevolg toch nog binnen wilden komen. We hadden het eerst niet door. Hij kocht foto’s van auto’s, werk van Ever Meulen, affiches uit de vitrine enzovoort. Pas aan de kassa viel onze frank. De volgende dag is hij teruggekomen met nog meer volk.’
Pal naast Plaizier huist De Dolle Mol. Tot ver buiten Brussel is het café een begrip. De provo’s botsten haast dagelijks met het gezag. ‘Het was een vrijhaven van anarchisme’, stelt Plaizier, ‘maar op een of andere manier mocht dat in Brussel bestaan. Pas op, soms was het hevig. Tegenover ons was een punkcafé, naast ons De Dolle Mol, ik heb nog geweten dat er stoelen door de ruiten vlogen. Maar het heeft ook een aantal jaren leeggestaan.’ Tot in 2006.
‘Plots stond regisseur Jan Bucquoy in de winkel, met Steve Stevaert nog (overleden SP.Apoliticus, red.). Jan ging de Dolle Mol naast ons weer opendoen, zei hij. Met de steun van Bert Anciaux, toen nog van Spirit, is dat gelukt. Bucquoy riep elk jaar op dezelfde dag een staatsgreep uit. Dan vloog hij voor een paar uur de bak in. De sfeer was een beetje als in Berlijn, die opstand tegen de gevestigde waarden. Ik heb er nog een foto van. (toont postkaart) Kijk, hier zie je bijvoorbeeld Etienne Paquay, een Brusselse architect die uiteindelijk ten onder gegaan is aan de drank.’
Nu is De Dolle Mol een cultuurcafé dat wordt opgehouden door vijf vrienden. Brussel verandert.
Het drijft oudere Brusselaars wel eens richting nostalgie. Soms hebben ze (ook) nood om de geschiedenis, of hun herinneringen, door te geven. Dat laatste geldt alvast voor Luckas Vander Taelen. De publicist en expoliticus van Groen, die erom bekend staat zijn kritiek op de hoofdstad niet te sparen, houdt in zijn nieuwste boek Brussel. De stad waar ik van hou een opvallende lofzang op zijn thuisbasis.
‘Zelf heb ik mijn beroep altijd gezien als communicatie’, zegt de 66jarige uitgeefster. ‘Wij snuffelen en selecteren de foto’s, maar het feit dat we ze drukken en proberen te verspreiden heeft één doel: we willen dat ze tot bij de mensen komen.’
Naïeve Brusselfan
Zonder te verbloemen – ‘er lópen natuurlijk dingen fout in
‘Soms was het hevig. Tegenover ons was er een punkcafé, naast ons De Dolle Mol. Ik heb nog geweten dat er stoelen door de ruiten vlogen’
Brussel’ – wil Plaizier toch ook benadrukken wat mooi is in Brussel en wat de stad wel goed doet. ‘Wat ik vervelend vind, is dat nietBrusselaars Brussel vaak vereenzelvigen met alles wat fout gaat. ‘Dan schiet ik in de verdediging, ja. Maar spijtig genoeg word ik dan dikwijls in een hokje geduwd van de naïeve Brusselfan: “Ja ja, we kennen jou. Jij zegt dat wel, maar we weten allemaal dat Brussel geen voorbeeld is.” Dat is zo spijtig.’
Ze merkt dat haar Vlaamse vrienden minder naar Brussel komen, en beschouwt het net daarom als een missie om hen de plekjes te tonen waar ze van houdt. Mieke Plaizier: ‘Het Moulage of gipsatelier bij het Jubelparkmuseum aan de Cinquantenaire bijvoorbeeld. Wacht, ik toon een kaartje (diept alweer een prachtige prentkaart op). Of het park van de tuinbouwer in Laken: tamelijk onbekend, maar heel mooi. En in het voormalige distributiecentrum van het Franse aperitief Byrrh, dat decennia leegstond, en is er nu BeHere met een biomarkt en kleine bedrijfjes.’ Bezielers van het project zijn de drijvende krachten achter het populaire Ateliers des Tanneurs.
‘Het mooie aan Brussel is dat je blíjft ontdekken’, vat de Brusselse samen, ‘maar de lat ligt hoog.
(aarzelt) Voor sommige Vlamingen is het beste van het beste nog niet goed genoeg.’ Natuurlijk komen in Brussel de problemen van de wereld samen, geeft ze in één adem toe. Armoede bijvoorbeeld: een reëel en toegenomen probleem in de grootstad. ‘Het is veel zichtbaarder dan vroeger. In de jaren 70 was het straatbeeld volkser en meer verwaarloosd, maar de paar clochards in de stad waren gekend en mochten bijvoorbeeld al eens in een café slapen. Vandaag is er meer rijkdom, maar ook meer anonieme armoede. Als ik van Laken naar het centrum wandel en terug, dan betrap ik mezelf erop dat ik misschien wel tien keer een andere kant opkijk. Ik vind het wel erg, maar je kunt niet aan iedereen iets geven.’
De straat als frigo
Mieke Plaizier ziet zichzelf nergens anders oud worden dan in Brussel. ‘Ik dacht vroeger: als ik oud ben, keer ik terug naar waar ik vandaan kom. Maar door in Brussel te zijn, wou ik er blijven. Mijn man, die 69 is, krijg ik er sowieso niet weg.’ In Laken, waar een stijgend aantal (Nederlandstalige) dertigers en veertigers met jonge gezinnen neerstrijkt, voelt het koppel een nieuwe dynamiek. Om de twee straten wisselt het landschap van karakter. ‘Je kunt van park tot park wandelen, en tegelijkertijd zijn alle winkels vlakbij. De Maria Christinastraat is mijn frigo (lacht).’ En als ze eens verder willen gaan, springen ze op de metro of de tram.
‘Het openbaar vervoer is echt goed’, besluit ze. Misschien lopen we binnen vijf of tien jaar, als we kwetsbaarder zijn, niet meer zomaar ’s avonds door het centrum. Dat kan. Maar voorlopig nog wel. Er zijn zoveel toffe plekken in het centrum. Een boterham in de Mort Subite, geuze erbij, en dan naar de film: dat kun je niet in een dorp.’
‘Het mooie aan Brussel is dat je blijft ontdekken. Maar de lat ligt hoog. Voor sommige Vlamingen is het beste van het beste nog niet goed genoeg’