‘Ook collaborateurs hebben recht op een pensioen’
Willy Kuijpers bemiddelde in de jaren 70 bij Duitse oorlogspensioenen
HERENT I Vlaamse militaire collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog die meenden recht te hebben op een Duits invalidenpensioen, konden in de jaren 70 terecht bij Willy Kuijpers. Hij bemiddelde toen als parlementslid voor de Volksunie vijf jaar lang voor hen bij de Duitse sociale diensten. Het Vlaamsnationalisme meende toen nog wat later door historisch onderzoek is ontkracht: dat de collaborateurs te zwaar waren gestraft. Dus kwam het goed uit dat Duitsland dat weer wilde goedmaken.
‘Sommige zaken kun je niet op een hoop gooien’, vertelt hij in zijn huis in Herent over de resolutie die dinsdag in de Kamer werd goedgekeurd (zie vooraf). ‘Geschiedenis is zo noodzakelijk, maar wordt zelden geduid voor de volgende generaties. Wat een nondiscussie.’
Waarom hebt u in de jaren 70 uw nek uitgestoken voor collaborateurs?
‘Ik vind het niet meer dan rechtvaardig. Wat men precies gedaan heeft, daar oordeelt het gerecht over. Maar iedereen heeft recht op een sociaal vangnet. Dat oorlogspensioen is gewoon een gevolg van de tewerkstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog. Sommigen zijn allesbehalve proper geweest in de oorlog, maar de maatschappij heeft geen nood aan armen of werklozen. Hitler, als persoon, had trouwens zelf rechtstreeks weinig te maken met dat oorlogspensioen.’
‘In de periode na de oorlog zijn duizenden mensen veroordeeld zonder tastbaar bewijs. Er was toen een rechtsvacuüm in ons land. Het was ook snel duidelijk dat er verschillende gradaties van collaboreren zijn. De ISstrijders worden toch ook niet allemaal over dezelfde kam geschoren?’
‘Het was geen kwestie van sociale ingesteldheid, maar van rechtvaardigheid. In België vielen ze buiten het systeem. Er werd voor hen geen geld gestort. Ook de mensen die tevoren naar Spanje getrokken zijn om tegen Franco te strijden, werden in het verleden geholpen.’
Wie kwam in aanmerking voor zo’n pensioen?
‘Mensen die volgens mijn oordeel te zwaar veroordeeld waren. Ik werd benaderd door een aantal Oostfronters, SS’ers en collaborateurs die lange tijd in de gevangenis hadden gezeten. Maar het ging evengoed over Vlamingen die in onderaanneming werkten voor bijvoorbeeld Siemens of de Organisation Todt (die infrastructuurwerken uitvoerde in opdracht van naziDuitsland, red.).’
‘Ik sprak bijvoorbeeld met iemand die aan het Oostfront had gezeten. Zestien jaar was hij toen hij vertrok. Hij zei van zichzelf: “Wij waren onnozel toen we ver trokken”. Dat was een heel wijze en ludieke man geworden. Hij was iemand die het achter zich kon laten. Je ziet hoe moeilijk het is om mensen te beoordelen. Ik zou geen goeie rechter zijn.’
En toch speelde u een belangrijke rol in wie uiteindelijk aanspraak maakte op sociale bijstand. Waarop baseerde u die beslissing?
‘Dat was uiteraard geen eenvormige beslissing. De mensen die zich aanmeldden, konden we niet op één lijn leggen. Hoe don
‘Sommigen zijn allesbehalve
proper geweest in de oorlog, maar de maatschappij heeft geen nood aan armen of werklozen’