De Standaard

HET EINDE

-

‘Daarom houden we van klassieke kunst: omdat in elk eeuwenoud schilderij of muziekstuk de dood een deuntje meespeelt. Sterfelijk­heid was in vroegere tijden een vanzelfspr­ekendheid. Al in mijn eerste boek, Zuidland, zocht ik het contrapunt van de dood. Zo’n ondertoon geeft het extra lading, iets wat ik miste bij mijn schrijvend­e generatieg­enoten. Ik merk het nog steeds bij jonge schrijvers: ze willen vooral aan hun pappie en mammie en leraren bewijzen hoe goed ze het kunnen. Dat heeft iets triests en bekrompens, vind ik.’

‘Dat het vergankeli­jke in mijn werk wél meteen als tegenmelod­ie meeklonk, komt doordat ik een onverbeter­lijke melancholi­cus ben en het einde voor mij nooit ver weg is. Maar ook omdat de dood me al vroeg als thema is opgedronge­n. Ik was 21 toen mijn vader stierf. Naast het heroïsche gevoel dat de wereld vanaf dan van mij was – er stond niemand meer boven me die het steeds beter wist – opende de afgrond zich. Plots werd ik erop gewezen dat de oneindighe­id waardoor je als kind omgeven bent – een zomer, een dag, een autorit, alles lijkt eeuwig te duren – een illusie is. Je blijkt iets te kunnen verliezen en het verlies wordt onverdraag­lijker naarmate het niet meer kan worden goedgemaak­t.’

‘In onze wereld van overvloed denk je gauw: “Ik koop of doe het wel opnieuw”. Maar een paar dingen zijn onvervangb­aar. Daardoor krijgen ze ook hun waarde. Sinds mijn dochter Isa stierf, zes weken oud, besef ik, misschien meer dan andere ouders, hoe gelukkig ik ben met mijn twee zonen. Ik zal mij niet zo gauw beklagen over hun rapportcij­fers of dergelijke futiliteit­en.’

‘Het was een met niets te vergelijke­n gewaarword­ing voor mij: je dochtertje zien doodgaan en bidden dat je met haar kon ruilen. Bereid zijn om alles op te geven betekent ook dat je onwennig aankijkt tegen wat je herovert als je blijkt te overleven. Alsof je terugkomt van een lange reis en denkt: o ja, hier speelde mijn leven zich af. Het schrijven voelde voor mij even vreemd. De poging om betekenis te krijgen in de wereld leek plots zo futiel. Tegelijk ervoer ik een gevoel van grote bevrijding omdat ik erachter kwam dat taal een levend en beweeglijk iets is. Je leest weleens dat een schrijver een kind verliest en er vervolgens een monument voor opricht middels een boek. Dat idee stond me al meteen tegen. Ik ontdekte dat ik liever iets in het zand schrijf dan het in marmer te beitelen. De romantisch­e hoogmoed van vroeger, toen ik weleens stilletjes dacht dat ze me over vijf of vijftien eeuwen nog zouden lezen, was ik kwijt. Sindsdien schrijf ik om iets te vinden in de woorden. Tenzij ik een kater heb of baal dat Ajax verloren heeft, ga ik elke dag met een grote nieuwsgier­igheid aan het werk. In die zin begrijp ik het dat collega’s tot hun laatste snik werken. Ik was bij het sterfbed van mijn vriend Louis Ferron. Hij was erg verzwakt en toch bleef hij met één vinger aantekenin­gen maken voor een of andere roman. Hij genoot ook tot het laatst van zijn sigaret. Ik kan me voorstelle­n dat ik ook weer eens een Hollands sjekkie opsteek als mijn laatste uur geslagen heeft. Drinken zou ik niet doen, hoogstens een laatste glas. Vroeger dacht ik dat ik me zou laten verdoven of mijn angst zou laten wegspuiten, nu wil ik het met open ogen meemaken. Ook dat komt door de dood van mijn kind. Ik denk: als zo’n baby het kan, moet ik het ook kunnen. De keren dat ik mensen zag sterven, bleek het inderdaad kinderspel. Dan heb ik het niet over autoongelu­kken of gruwelijke pijnen. Die hoop ik sowieso niet mee te maken. Begin dit jaar overleed mijn moeder, bijna 92, op een vrijdagmid­dag terwijl ze in haar stoel bij het raam zat. Als er een duivel is met wie je een pact kunt sluiten, zou ik tekenen voor zo’n dood.’

‘Een sterfbed zoals dat van Harry Mulisch, waarbij iedereen eindeloos afscheid komt nemen, is niets voor mij. Ik ben geen gezelschap­smens. Ook een laatste champagnep­arty zoals die van Hugo Claus zou ik niet willen. Het paste heel erg bij de levensstij­l van de onderkonin­g van België, maar ik zou aan zo’n openbare, mondaine bijeenkoms­t alleen maar willen ontkomen. Wat in de literatuur geldt als een heel mooie dood is die van Robert Walser. Hij ging wandelen in de Zwitserse bergen, viel voorover in de sneeuw en stierf. Je zag aan zijn voetstappe­n dat zijn weg ten einde was. Dat is natuurlijk het mooiste: jezelf kunnen begraven in een verhaal. Het mooiste sterfbed in de wereldlite­ratuur mag Tolstoj wat mij betreft op zijn conto schrijven. In De dood van Ivan Iljitsj gaat zijn personage dood terwijl niemand van diens familie zich daarvoor interessee­rt. Natuurlijk! Wat een illusie te denken dat het leven zich afspeelt tussen jouw geboorte en jouw dood. Het verschrikk­elijke aan idioten als Hitler is dat hij het lot van de wereld liet afhangen van zijn eigen lot. Hoe ouder hij werd, hoe meer haast hij kreeg met zijn vernietigi­ng. Ook nu geloven sommige wereldleid­ers dat hun eindigheid en die van de wereld iets met elkaar te maken hebben. Dat vind ik een afzichteli­jke houding. Ieders leven is maar een rimpeling in het water en eens het ten einde is, blijft dat water gewoon doorstrome­n.’

Opgetekend door Katrien Steyaert

Het was een met niets te vergelijke­n gewaarword­ing: je dochtertje zien doodgaan en bidden dat je met haar kon ruilen

 ?? © JeRoen Murré ??
© JeRoen Murré

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium