De Standaard

‘Migratie is een feit, je kunt de klok niet terugdraai­en’

Vandaag komen bootvlucht­elingen over de Middelland­se Zee. In de jaren 70 en 80 ontvluchtt­en ze Vietnam over de ZuidChines­e Zee. Chris De Stoop schreef het verhaal van één groep mensen van vlees en bloed in één boot. ‘Waar is onze empathie gebleven?’

- VEERLE VANDEN BOSCH, FOTO’S BRECHT VAN MAELE

Op 13 augustus 1981 plukte een Bel gisch cargoschip 63 Vietnamese bootvlucht­elingen uit de ZuidChine se zee, meer dood dan levend: ze waren al negen dagen onderweg en dobberden rond met een kapotte motor, zonder drinkwater of proviand. Een van hen was Hung Truong, visser en eigenaar van de boot, en vader van een kroostrijk gezin dat hij in Vietnam had achtergela­ten. Hung kwam in het Vlaamse Wichelen terecht, zijn familie volgde vijf jaar later. Zijn oudste dochter Quyen stampte later een bloeiend restaurant uit de grond in Brussel: Little Asia. Vader en dochter zijn de hoofdperso­nages – als je dat zo kunt noemen – van Chris De Stoops nieuwste boek, Wanneer het water breekt.

We ontmoetten de schrijver en Quyen in Little Asia.

De Stoop kent de familie van Hung en Quyen al vijftien jaar. ‘Ik heb altijd gedacht dat ik mis schien een boek over hen kon schrijven. Dat moment kwam toen in 2015 de boten met vluchtelin­gen begonnen toe te stromen. Met het verhaal van één boot kon ik misschien meer laten begrijpen en voelen dan met het oeverloze debat dat we daarover voeren. Ik wilde afstand van die discussie en van de actualitei­t, en daar leende hun verhaal zich perfect voor. Het is 37 jaar geleden: er is een verhaal voor, tijdens en na. Zo wilde ik in drie simpele delen beschrijve­n wat er met die mensen is gebeurd en hoe het nu met hen gaat.’

Het was Hungs tweede vluchtpogi­ng. De eerste kostte hem zeven maanden strafkamp.

De Stoop: ‘Het waren catastrofa­le jaren in Vietnam. Er was een uitdrukkin­g: “Als de lantaarnpa­len benen hadden, dan waren ze allang weggelopen.” Hung sprak af met een smokkelaar dat hij 38 mensen mee zou nemen op zijn kleine vissersboo­t. De politie werd omgekocht om een oogje dicht te knijpen. Maar veel mensen zagen de boot vertrekken en zwommen ernaartoe. En de smokkelaar­s bedro gen Hung: er kwamen nog andere mensen met bootjes aan, én hij kreeg maar een fractie van de beloofde hoeveelhei­d water, eten en diesel mee. Uiteindeli­jk zaten er 63 vluchtelin­gen op de boot, de helft bovendeks in de hete zon, de helft onderin het ruim. De tweede dag ging de motor al kapot, de volgende nacht brak een storm de boot haast in tweeën. Vanaf de derde dag eisten het gebrek aan drinkwater en de schroeiend­e zon hun tol. Door de uitdroging kreeg iedereen hallucinat­ies, en iedereen begon te bidden, ook de ongelovige­n. Sommigen dachten alleen aan zichzelf en hun kinderen, maar er was ook diepe solidarite­it: mensen die nog enkele druppels water condenseer­den om een stervende baby te redden. Maar er was ook een gevecht om een citroen.’

‘Zo’n helletocht is een stempel dat je meedraagt. Veel mensen die ik gesproken heb – een 25tal – hadden vijf jaar later nog altijd nachtmerri­es. Die nieuwe vluchtelin­genstroom haalt dat weer naar boven. Velen kunnen het niet aanzien en zetten de tv uit.’

‘De evolutie van vriendscha­p pen en verhouding­en die op de spits worden gedreven, dat inte resseert me het meest. Het is een complete gemeenscha­p: arbeiders en intellectu­elen, alleen staanden en gezinnen, boeddhis ten en katholieke­n, ouderen en jongeren en vooral veel kinderen – 40 van de 63 – allemaal afkomstig uit diezelfde stad. Hoe ze samenkwame­n, hoe ze die tocht en daarna de rest van hun leven doorkwamen, dat was heel boeiend om te volgen.’

Quyen, je moeder wist nergens van, toen je vader vertrok?

‘Nee, mijn vader had een boot gekocht die hij aan het renoveren was. Ik zal nooit vergeten hoe we naar het strand gingen om hem in te zegenen. We baden dat mijn vader de volgende ochtend zou terugkeren met veel vis, maar hij kwam niet. Elke dag gingen we kijken, ik was heel bang dat hij dood was. Toen zei mijn moeder dat we aangifte moesten doen bij de politie. Ik was de oudste, dus ik moest mee. Ook mijn jongste broertje van twee maanden oud was erbij, in een draagdoek. Mijn moeder zei tegen de politie dat haar man vermist was. Ze riepen: “Jouw man is gevlucht!” Mijn moeder moest naar de gevangenis, samen met mijn broertje. Ik was negen en wist niet wat te doen. Mijn wereld stortte volledig in. Wat met mijn broers en zussen? Bij wie kon ik steun zoeken? We leefden altijd al van maaltijd naar maaltijd, maar plots stond ik er alleen voor. Ik vroeg mijn oom om een vis, want wij hadden geen geld. Hij gaf me een visje en zei hoe ik het moest koken: in water met wat zout en kruiden bij.’

‘Ik heb mijn jeugd opgeofferd voor mijn familie. Mijn ouders waren er niet, dus ik moest voor mijn broers en zussen zorgen. Altijd die verantwoor­delijkheid, dat zit nog altijd in mij. Net zoals de angst: bang om op straat te moeten gaan bedelen, bang om te verhongere­n. Je kon ook elk moment in de gevangenis belanden zonder te weten waarom.’

De Stoop: ‘Alle families die voor het ZuidVietna­mese regime hadden gewerkt stonden op

‘Ik heb mijn hele jeugd opgeofferd voor mijn familie. Mijn ouders waren er niet, ik moest voor mijn broers en zussen zorgen’ QUYEN THI TRUONG

een soort zwarte lijst. Je werd gevolgd door de politie, je kon niet verder studeren, geen baan krijgen. Je werd enorm geviseerd.’

Truong: ‘We waren ook bang om naar een zogenaamde “nieu we economisch­e zone” te worden gestuurd. Bij ons in de straat waren er twintig gezinnen, we moesten allemaal lotje trekken. Wie pech had, werd naar zo’n zone gestuurd. Concreet betekende dat de jungle ontginnen, echt dwangarbei­d. Heel veel mensen zijn in het oerwoud gestorven aan malaria.’

Veel vluchtelin­gen hebben achteraf een mooi leven opgebouwd.

De Stoop: ‘Vandaag worden vluchtelin­gen vooral als problemen gezien en niet als kansen. Dertig jaar geleden was er een enorme solidarite­it, er waren be nefietacti­es, de koning en de premier riepen op om de bootmensen te helpen, er was hulp te veel. Dat was natuurlijk belangrijk voor integratie. Een handvol vluchtelin­gen hebben hun draai niet gevonden, maar veel anderen zijn nu dokters, in genieurs, informatic­i, onderne mers. De vluchtelin­gen van deze boot hebben samen een tiental restaurant­s opgestart. De twee zieltogend­e baby’s van moeder Huong zijn nu topbankier­s. Dat heeft ermee te maken dat ze iets terug willen doen, dubbel hun best willen doen om de kans die ze hebben gekregen maximaal te benutten. Dat gebeurt tegenwoord­ig te weinig: die positieve energie van vluchtelin­gen aanspreken. Het zijn mensen die hun leven overhebben voor een betere toekomst, dat is een enorme positieve motivatie. Als je die kunt aanboren, is er heel veel mogelijk. Dat bewijst die boot van Hung.’

Truong: ‘Vietnamese vluchtelin­gen zeggen tegen hun kinderen: als je acht op tien haalt, zullen ze je niet snel opmerken. Je moet het beter doen, dan pas zul je iets worden. Daarom moet je dubbel zo hard werken. En als je de top van de maatschapp­ij bereikt, mag je niet vergeten te delen met mensen die minder geluk hebben dan jij. Mijn ouders zeiden altijd: hoe rijk je ook bent, hoe succesvol je ook wordt, als je geen warm hart hebt, ben je een nul. Je moet zorgen voor je opa en oma, ooms en tantes.’

De Stoop: ‘Dat is de andere kant van het verhaal: de druk van de familie is verpletter­end. Alle vluchtelin­gen op de boot hebben jarenlang hun familie gesteund. In het begin waren de repercussi­es van hun vlucht zwaar voor de achterblij­vers: ze kregen de politie over de vloer, sommigen zaten drie maanden vast om verhoord te worden, soms werd hun huis of hun grond in beslag genomen. Maar op lange termijn zijn ze er wel veel beter van geworden.’

Er zijn grote gelijkenis­sen, maar ook verschille­n met de huidige vluchtelin­gencrisis.

De Stoop: ‘Waarom en hoe mensen vluchten, is in het MiddenOost­en net hetzelfde. Wat er op zee gebeurt en welke impact dat heeft, is overal en bij iedereen gelijk. Wat verschilt, is de derde fase: nu is er bij aankomst geen sfeer van solidarite­it meer, de retoriek is veranderd en mensen krijgen niet meer de kansen die ze vroeger kregen. Hoe ver zijn wij allemaal al meegegaan in de oorlogsret­oriek tegen vluchtelin­gen, terwijl we hen twintig jaar geleden nog als slachtoffe­rs zagen? Wat is er gebeurd met onze empathie en de wil om mensen in nood te helpen en te redden? Dat zijn toch de fundamente­n van de christelij­ke beschaving, en die worden nu op het spel gezet. Daarom heb ik dit boek geschreven.’

In 1979 hebben de VN een hervestigi­ngsprogram­ma opgezet, het Orderly Departure Programme.

De Stoop: ‘Na de Vietnamoor­log zijn er ongeveer twee miljoen mensen gevlucht. Daarvan zijn er 1,3 miljoen hervestigd in het Westen, zonder grote problemen, en zonder dat onze normen en waarden zijn aangetast. 600.000 van hen werden met het Orderly Departure Programme veilig overgebrac­ht. Als we zoiets hadden gehad voor de Syriëcrisi­s, dan hadden we de chaos van 20152016 misschien kunnen voorkomen. Maar nu wil

‘De Vietnameze­n die hier dertig jaar geleden arriveerde­n, staan even bang en wantrouwig tegenover de nieuw komers als Belgen’ CHRIS DE STOOP

men alle migratie proberen te stoppen, terwijl iedereen wéét dat zoiets een illusie is. Je moet proberen te sturen, zoals de VN toen deden, zodat er een vorm van legale, gecontrole­erde migratie in veilige omstandigh­eden mogelijk is. Dat zal misschien de druk van de ketel halen, zodat mensen niet meer het risico nemen om in een bootje te stappen.’

‘Migratie is van alle tijden, en het is altijd moeilijk geweest. Maar het is een feit, je kunt de klok niet terugdraai­en. We moe ten zo goed mogelijk samenleven, een andere optie is er niet. Maar ik ben niet zo naïef om te denken dat het vanzelfspr­ekend is. Dat blijkt ook uit het feit dat de Vietnameze­n die hier dertig jaar geleden aangekomen zijn even bang en wantrouwig staan tegenover de nieuwkomer­s als Belgen. Dat toont dat ze goed geïntegree­rd zijn, maar het con fronteert hen ook met hun eigen historie. Bovendien kunnen ze zelf mee in diskrediet worden gebracht door de slechte naam die nu aan migranten wordt toegeschre­ven.’

Quyen, je ouders zijn in 1995 voor het eerst teruggegaa­n naar Vietnam. Jij ging niet mee.

Truong: ‘Nee. Ik ben getrouwd met Rob, een lieve Chinese zakenman, die me volledig had omgevormd tot een vrouw die geld moet verdienen. Al mijn tijd ging op aan werken.’

De Stoop: ‘Ze brak volledig met de Vietnamese cultuur. Hung, en zeker Quyen, werden modelmigra­nten: hypergeïnt­egreerd en misschien zelfs overaangep­ast. Ze waren, zoals ze dat in Aziatische grappen noe men, bananen: vanbuiten nog geel, maar vanbinnen wit. Natuurlijk betaal je daar na twintig jaar een prijs voor. Je weet niet meer waar je bij hoort. Die zoektocht is de onderstroo­m van het boek: waar kom ik vandaan? Waar hoor ik thuis? En dan ont dek je dat je net het omgekeerde bent van die banaan: je bent westers aan de buitenkant, maar vanbinnen ben je nog steeds Vietnamees.’

‘Op haar veertiende had Quy en een vriendje in Quy Nhon dat ze huilend heeft achtergela­ten. Een jaar lang hebben ze nog brieven uitgewisse­ld. En dan ontmoet ze hem na dertig jaar opnieuw en begint ze verscheurd­heid te voelen: wat is mijn herkomst? Dat is de ongeloofli­jke worsteling waarmee Quyen al drie jaar leeft.’

Truong: ‘Toen ik mijn vriend terugzag, had hij nog een beeld van mij als een verlegen, braaf meisje. Maar intussen was ik een mondige, gejaagde en sterke zakenvrouw geworden. Terwijl Vietnamese vrouwen rustig, lief, ingehouden en zachtaardi­g moe ten zijn. Hij zei: “Er zit geen Vietnamese vrouw meer in jou”, en ik schaamde me daarvoor. Toen ben ik beginnen lezen: geschieden­is, verhalen, opera, the ater. Rob vond dat ik toen helemaal Vietnamees ben geworden.’

De Stoop: ‘Tegenwoord­ig hebben we het over de third culture kids, die opgegroeid zijn met twee culturen. Je bent thuis Vietnamees, op school Vlaams, en je ontwikkelt een eigen derde cultuur. Maar bij die derde cultuur horen gevoelens van ontheemdin­g en ontworteli­ng. Die gevoelens spelen in veel problemen die met migratie te maken hebben een rol. In Vietnam heb ben ze daar een term voor: de Viet Kieu. Of: een buitenland­se Vietnamees, een derde soort. Ie dereen ziet er meteen dat je anders bent. Je bent groter, ronder, beter gekleed, je spreekt anders, niet alleen in je accent, maar ook in je manier van spreken. Je wordt niet meer beschouwd als een echte Vietnamees, en ook in België ben je een buitenstaa­nder.’

De Stoop: ‘Het motto van Wanneer het water breekt luidt: “Ik ben aangekomen. Ik ben thuis”, een citaat van de Vietna mese boeddhisti­sche zenmeester Thich Nhat Hanh, die een kloos tergemeens­chap oprichtte in de Dordogne: Plum Village. We hebben er met de overste gesproken. Hij zegt dat je je moet kunnen aanpassen, maar tegelijk je authentici­teit moet bewaren. Dat is het moeilijke evenwicht waar we naar zoeken. Hij voegde eraan toe dat ook veel in heemse mensen de voeling met hun herkomst verloren zijn en terug moeten leren wortel schieten. Ik ben het daarmee eens. Ik heb Dit is mijn hof geschreven om te onderzoeke­n waar mijn roots liggen en hoe ze me hebben gemaakt tot wie ik ben. Die zoektocht herken ik heel sterk bij Quyen en Hung en de anderen op die boot.’

Truong: ‘Het gevoel van ontworteli­ng is soms verschrikk­elijk. Er kwamen eens vijftien oude Vietnameze­n eten in Little Asia. Ze zeiden me dat mijn restaurant de beste Vietnamese keuken had, maar dat zij met hun klein pensioentj­e maar één keer per jaar konden komen. Dus bood ik hen een maandelijk­s menu voor twintig euro aan. Toen ik hen vertelde dat ik afscheid ga nemen van Little Asia vroegen ze me of ik samen met hen geen Vietnamees bejaardent­ehuis wilde beginnen. Die mensen hebben zoveel opge offerd voor hun kinderen, intus sen allemaal dokters en ingenieurs in Amerika en Canada, en zij blijven helemaal alleen achter. Ze kunnen niet naar Vietnam, want ze hebben er niemand, en hier wordt de heimwee alleen maar groter. Een bejaardent­ehuis met Vietnamees eten, Vietnamese opera en muziek: dat diepe verlangen – ik heb compassie met hen. Dat is het verdriet van de Viet Kieu.’ De Stoop: ‘Ga je het doen?’ Truong: ‘Ik ben aan het brainstorm­en.’

Waarom neem je afscheid van het restaurant?

Truong: ‘Ik ben twintig jaar bezig. Sinds ik succes heb, moet ik hoesten. Geen enkele dokter kan me helpen. Onlangs vroeg een dokter me of ik me nog moest bewijzen, of ik nog veel geld moest verdienen. Mijn hoest wordt veroorzaak­t door stress. De dokter zei me: “U moet rustig leven en aan uzelf denken.” Ik wil nog voor mijn kinderen kunnen zorgen, en ik wil in schoonheid eindigen. Ik heb altijd met hart en ziel voor Little Asia gewerkt, we hebben een mooie band met onze klanten, en daarvoor zijn we ze eeuwig dankbaar. Ik ben nog altijd heel blij met de zaak, maar ik wil stoppen op een hoogtepunt, niet wanneer het niet meer goed gaat. Het is een moeilijke en pijnlijke beslissing, ik werk al twintig jaar met hetzelfde team.’

De Stoop: ‘Het harde werk en de stress zijn één aspect. Maar je zit ook met je hoofd en je ziel in Vietnam. Dat heeft rechtstree­ks te maken met die zoektocht naar je roots.’

Truong: ‘Na Nieuwjaar ga ik direct naar Vietnam om twee maanden goed naar mezelf te luisteren. Misschien zal ik België missen, dan kom ik gewoon terug.’

‘Aan alles is een begin en een einde en je moet op een wijze manier afscheid nemen. In Plum Village heb ik geleerd dat je je heel goed moet voorbereid­en om afscheid te nemen van waar je het meest van houdt. Je moet altijd je best doen voor je geliefden. En als het afscheid komt, moet je sterk zijn. Little Asia is mijn kindje, ik heb er altijd graag gewerkt en ben er heel trots op. Maar ik moet afscheid leren nemen.’

‘ Vandaag worden vluchtelin­gen vooral als problemen gezien en niet als kansen. Dertig jaar geleden riepen de koning en de premier op om de bootmensen te helpen’ CHRIS DE STOOP

‘Na Nieuwjaar ga ik direct naar Vietnam om twee maanden goed naar mezelf te luisteren. En misschien zal ik België wel missen, dan kom ik gewoon terug’ QUYEN THI TRUONG

 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? Chris De Stoop
Chris De Stoop

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium