Michel Faber: sterven is een uitputtende klus
In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist?
‘Ik ben jarenlang verpleger geweest. In een van de eerste weken van mijn opleiding stierf er een stokoude vrouw in mijn armen. Ik herinner me nog altijd de diepe zucht die ze slaakte. Sindsdien was ik getuige van heel veel laatste maanden, dagen, momenten – genoeg om te beseffen dat sterven een uitputtende klus is.’
‘Daarom weet ik dat ik niet zal schrijven tot mijn laatste snik. Dat is een romantisch idee, maar in de realiteit zal ik er wellicht niet de energie voor hebben. In 2014 zat ik aan het sterfbed van mijn vrouw Eva. Tot een paar weken voor haar dood maakte ze nog buitengewone tekeningen, maar uiteindelijk moest ze de potloden en het papier wegleggen. Ze was zelfs te zwak om op de bel voor de verpleging te duwen. De meeste zorgen gaf ik haar zelf, ik kampeerde naast haar bed.’
‘Ik ben een tijdje boos geweest op de ongeneeslijke kanker, maar uiteindelijk gaat het gewoon om cellen die zich reproduceren. Ik ben nu bozer op sommige van de mensen die Eva ongelukkig gemaakt hebben dan op de ziekte. Die was natuurlijk heel onfair, maar het universum is nu eenmaal onfair. Of preciezer gezegd: het universum is niet geïnteresseerd in ons geluk of ongeluk. Dat is iets wat mensen niet kunnen accepteren. Ze worden er gek van. Het drijft hen ertoe om religies en complottheorieën te bedenken.’
‘Het lijkt ook of veel mensen pas rond hun dertigste of veertigste, na het verlies van een ouder of een dichte vriend, beseffen dat ze niet onsterfelijk zijn. Ik ben ongeveer al mijn hele leven doordrongen van mijn eigen eindigheid. Op mijn tiende begreep ik al dat we iedereen die we graag zien zullen verliezen, dat we daarna ook onszelf verliezen en dat dat de menselijke conditie is. De uitdaging bestaat erin om dankbaar te zijn voor het kostbare geschenk van het leven terwijl we weten dat het uiteindelijk van ons zal worden afgepakt.’
‘Ik denk er ongeveer elke dag aan, maar ik ben niet bang voor mijn eigen dood. Ik ben wel bang voor pijn en dus hoop ik op een mild einde, liefst niet in een ziekenhuis. Ik zou het genadiger vinden om plots te sterven in een ontploffend vliegtuig onderweg naar huis van een mooi literair festival in België of WitRusland. Dat is natuurlijk een egoistische droom, want er zouden honderden andere passagiers aan hun einde komen en die zijn daar waarschijnlijk niet happig op.’
‘Vorige zomer reisde ik naar Vadsø, een plek in Noorwegen boven de poolcirkel. Eva zou het er geweldig gevonden hebben, dus nam ik een paar rode leren schoenen mee dat ze graag gedragen heeft. België bezocht ze verschillende ke ren, dus naar de komende SaintAmourtournee hoef ik de schoenen niet mee te brengen. Ik ben Eva’s spullen niets verschuldigd. Ik was Eva zelf mijn liefde verschuldigd, en die heb ik haar gegeven toen ze nog leefde.’
‘We hebben onze amoureuze en andere verklaringen niet opgespaard tot dat dramatische laatste moment. Als je op je sterfbed nog iets vreselijk belangrijks te melden, dan heb je te lang gewacht. Misschien is het mooi als je na een steekpartij of hersenbloeding nog net “I love you” kunt prevelen tegen je wederhelft, maar voor de meesten onder ons is sterven een langer proces. Eva was zes jaar ziek en in die zes jaar hebben we alles tegen elkaar gezegd wat we belangrijk vonden.’
‘Haar laatste woorden kan ik me niet herinneren, maar ze hadden hoogstwaarschijnlijk te maken met haar zorg. Meestal zijn die laatste woorden zo prozaïsch; ze houden verband met eten of het gewicht van de dekens waaronder de stervende ligt. Goethe zou, net voor het zwart werd, gezegd hebben: “Meer licht!” Vermoedelijk irriteerde het hem hoe duister zijn kamer was en wilde hij dat iemand de verdomde zonnewering ophaalde. Zulke uitspraken kunnen achteraf natuurlijk een symbolische lading krijgen.’
‘Het is ook pas terugblikkend dat ik besefte dat de gedichten die ik na Eva’s dood schreef, betekenisvol konden zijn voor andere mensen. In eerste instantie waren ze privé. Ze kwamen tot mij, ze hielpen mij om te rouwen en om te vatten hoe mijn close encounter with death mij veranderde. Na een tijd zag ik in dat ik ze kon samenbrengen – de bundel kreeg de titel Undying – en dat ze een bredere herkenbaarheid konden hebben.’
‘In “Gerstvelden” heb ik het over het jubelende, gouden licht dat Eva zo goed met haar camera wist te vangen: “En nu opeens is het weer daar./ Open en bloot, en clandestien/ als altijd, tien minuten maar./ Pak je schoenen en kom mee!/ Laten we de show gaan zien./ Foto’s maken van de zon./ Het is voorbij voor je het weet./ Pak je schoenen dan./ Pak je schoenen dan./ Het licht is hoe het jou bevalt./ Waar ben je toch gebleven? Ik heb al/ je schoenen bij elkaar gezocht/ en de avond/ valt altijd/ op tijd.”’
‘Als je op je sterfbed nog iets vreselijk belangrijks te melden hebt, dan heb je te lang gewacht’