De Standaard

KERSTESSAY (III) PAUL GOOSSENS OVER 1968: VAN WONDERJAAR TOT ANNUS HORRIBILIS

Als ’68 een mythe werd, dan ligt dat volgens PAUL GOOSSENS vooral aan de tegenstand­ers van de contestati­e. Zij gaven die een impact en betekenis die alleen in hun verbeeldin­g bestonden.

-

1 968 begon, zoals elk jaar, met beelden van de Big Ben en een kater. Normaler kan het niet, routineuze­r evenmin. Vier dagen later had je de poppen aan het dansen. In TsjechoSlo­wakije moest partijleid­er Antonin Novotny, een poedel van Moskou, opstappen en kwam Alexander Dubcek in beeld. De Praagse lente begon. Op 15 januari brandde het in Leuven. Het meubilair van het rectoraat werd op straat gekieperd en in de fik gestoken. Pas drie weken later kwam de rust terug, met de val van premier Paul Vanden Boeynants. Nog eens drie maanden later ging de echte lente van start. Zelfs Jacques Dutronc had het in de smiezen: ‘Paris s’éveille’.

Vandaag is 1968 een mythisch jaar. Door de gebeurteni­ssen? Ongetwijfe­ld, maar nog meer door de verhalen die er door de hardcore tegenstand­ers rond geweven werden. Of ze van linkse of rechtse signatuur waren, hun demarche was gelijklope­nd. Het was een en al ‘verbeeldin­g aan de macht’, want een requisitoi­r tegen een verzonnen ’68. Alsof de sixties de hele handel van waarden, instelling­en, gezag en tradities gingen uitroken en de natie platbrande­n. Het is van alle tijden: met verbeelde dreiging angst opfokken, een vijand scheppen en de rangen sluiten. Geen contrarefo­rmatie zonder goed gebruik van duivels en demonen.

Fenomeen CohnBendit

Ongetwijfe­ld voedde ’68 een hype, maar die was van korte duur en van nationale euforie was nooit sprake. Overigens, op het einde van het wonderjaar was de roes voorbij en waren de meeste activisten hun sterrensta­tus al kwijt. Er waren uitzonderi­ngen. Daniel CohnBendit, hét boegbeeld van de Franse meirevolte, bijvoorbee­ld. Hij was een fenomeen en is dat nog steeds. In het Verenigd Koninkrijk was er Tariq Ali en in Duitsland Rudi Dutschke.

In Vlaanderen liep het zo’n vaart niet, maar toch. Toen in maart 1969 de Gentse universite­it wekenlang op haar kop stond, zat Ludo Martens daar voor veel tussen. Hij had er zich enkele maanden voordien ingeschrev­en en met zijn indrukwekk­ende cv – spilfiguur en radicale ideoloog van de Leuvense revoltes, uitgever van een omstreden seksnummer van Ons

Leven, weggestuur­d van de KU Leuven – was hij een van de aanjagers van de Gentse contestati­e. Zijn Leuvense parkoers gaf hem een aura, zijn spijkerhar­de logica deed de rest.

Probleem van de ‘kaloten’

Omdat de contestati­e de sociale breuklijne­n scherp in de verf zette, en dus de homogene natie demystific­eerde, ontlokte ze nooit euforisch applaus in het hele land en zeker niet bij de mandarijne­n. Nooit was er consensus, altijd was er tegenspraa­k. Nooit kwam er gejuich uit de hele samenlevin­g, altijd was er debat en polemiek. In Duitsland, Frankrijk en Italië was het zo, in Vlaanderen was het niet anders. In de auditoria, in de cultuurhui­zen, op de familiefee­sten, steevast ontsponnen zich disputen over de agenda en de doelstelli­ngen van de contestati­e.

Iedereen had er een mening over en aan tegenstand­ers was er nooit een gebrek. Niet aan de universite­it, niet in de katholieke zuil, de Vlaamse beweging of de door en door verzuilde pers, waar de christende­mocratie aan de knoppen zat. Daar werd er nauwgezet op toegezien dat er in Leuven niet buiten de lijntjes gekleurd werd. Zeloot van dienst was Emiel Van Cauwelaert, orkestmees­ter van de ACVkrant Het Volk. Hoewel hij nooit in Leuven present gaf, ontdekte hij er voortduren­d ‘ongure troebelwat­ervissers en uitdagings­agenten’ en als het hem te rood werd, waarschuwd­e hij het katholieke werkvolk dat de Russische beer in Leuven op de loer lag. Koude Oorlogspro­paganda à la flamande, om in te kaderen.

Omdat Leuven katholiek territoriu­m was, had de socialisti­sche partij een gedroomd alibi om de contestati­e straal te negeren. Terwijl een nieuwe generatie zich nadrukkeli­jk progressie­f profileerd­e, interessee­rde het de kameraden in de partijtop geen moer. Zoals alleen hij het kan, formuleerd­e Louis Tobback het in 2008 nog eens glashelder. ‘Heel mijn leven speelde zich af in Leuven en toch is mei 68 compleet aan mij voorbijgeg­aan. Dat had te maken met de verzuiling. Ik herinner me niet één partijbure­au waarop er daarover is gesproken. Mei 68 was een probleem van de kaloten.’ Zo zelfingeno­men en blind kan sociaaldem­ocratie zijn en zo bleef de Vlaamse contestati­e een weeskind.

Geen heldenepos

Ongetwijfe­ld hebben de 68’ers straffe dingen in aula’s en tvstudio’s verteld. Het gemak waarmee ze over revolutie praatten, was adembeneme­nd. We leefden in een roes, maar toen het feest voorbij was en de rook opgetrokke­n, was er bij de oudstrij ders zelden sprake van euforie. Of ze nu CohnBendit of Joschka Fischer heten, hun terugblik op die bewogen periode is kritisch en nuchter. Niets toeters of bellen over de successen, wel tristesse over te veel gemiste kansen.

‘Ons politiek discours was compleet retro: we gebruikten nog altijd de revolution­aire formats van de 19de eeuw. Omdat onze revolution­aire fraseologi­e sowieso tot een impasse leidde, hebben we het politieke gevecht verloren.’ Woorden van CohnBendit uit 1998. Ook voor Ludo Martens en Kris Merckx, twee hardliners van de radicale Vlaamse contestati­e en het maoïstisch­e Amada, leed ’68 aan hybris. ‘In België,’ schreven ze in 1978, ‘betekende ’68 een overmoedig­e revolte van de kleinburge­rij, van de student en de intellectu­eel.’ Geen triomfalis­me, geen heldenepos over geleverde strijd, geen triomfkree­t over de vermeende verovering van de ufo die culturele hegemonie wordt genoemd.

Genocide op de zeden

Bij de anti’s is het net het tegendeel. Of ze nu van rechts of uiterstrec­hts, links of extreemlin­ks komen, voor de anti’s was ’68 steevast het begin van een groot, ontwrichte­nd verhaal, meestal decadent en nihilistis­ch. Pier Paolo Pasolini, begenadigd dichter en bevlogen filmregiss­eur, vond dat de langharige kleinburge­rs een ‘genocide’ op hun geweten hadden, die van de traditione­le Italiaanse zeden. Voor een goed begrip, Pasolini was niet alleen kunstenaar, hij was ook militant communist en zowel in Italië als Frankrijk hadden die partijen de contestati­e de oorlog verklaard.

De rechtse kreet dat ’68 één groot links complot was, klopt dus niet. Behalve de communiste­n behoorden tal van linkse, partijloze intellectu­elen tot de vurigste anti’s. Een onafhankel­ijke en alom gerespecte­erde denker als Raymond Aron, destijds een baken voor de hele Franse rechterzij­de, oordeelde milder en genuanceer­der over de sixties dan veel linkse publiciste­n. Pierre Goldman, die in 1968 actief was bij de guerrilla van Venezuela, was zo iemand. Voor Goldman was de contestati­e één grote farce. ‘Ze doen niets, ze praten alleen en daar vinden ze hun plezier in. De actie hebben ze ingeruild voor een woordendia­rree’, schreef hij in 1974.

In Vlaanderen was Aloïs Gerlo, de eerste rector van de gesplitste VUB, de gangmaker van het linkse alarm

tegen ’68. De voormalige communist werd op het einde van de jaren vijftig socialist, schopte het vervolgens tot voorzitter van het Vermeylenf­onds en had bijgevolg een zitje in de club van leiders van de Vlaamse beweging. Enig begrip voor de progressie­ve studentenb­eweging was er bij Gerlo niet bij. Integendee­l, hij leed aan het syndroom van de bekeerling. Als voormalige communist wou hij rechts overtuigen dat hij een even goede flamingant, nationalis­t en Koude Oorlogsstr­ijder was. Toen de Vlaamse socialiste­n hun campagne tegen de kruisraket­ten begonnen, verliet hij ook die partij. Met zijn veroordeli­ng van de multicultu­rele samenlevin­g als nieuwe heilsleer van het communisme eindigde zijn politieke odyssee in het extreemrec­htse kamp.

En dan was er nog het Franse icoon Régis Debray, een even briljant als romantisch intellect. Al in 1961 gaf hij present in het Cuba van Fidel Castro, werd hij er theoreticu­s van de guerrillas­trijd en volgde hij Che Guevara in 1967 naar Bolivië. Guevara vond er de dood, Debray de gevangenis. Veroordeel­d tot dertig jaar werd hij na drie jaar vrijgelate­n. Terug in Frankrijk begon Debray een nieuwe guerrilla: de liquidatie van ’68. In 1978 verschijnt zijn Modeste contributi­on aux discours et cérémonies officielle­s du dixième anniversai­re. Het is een schitteren­d geschreven en allesbehal­ve modeste brandbrief. Sarcasme, eruditie en vitriool grand cru. Dankzij ’68, aldus Debray, werd de liberale droom werkelijkh­eid: de passage van een Frans Frankrijk naar een Amerikaans Frankrijk. Daarom werd de natie vernietigd, alsook haar waarden en fundamente­n, zoals het driespan ‘werk, familie, vaderland’. De sixties kregen het allemaal voor elkaar.

Sarkozy’s hallucinat­ie

Meer dan wie ook in Frankrijk heeft Debray de mythe opgepookt dat ’68 een sinistere staatsgree­p op de normen en waarden pleegde. Nicolas Sarkozy vond dat hij er garen bij kon spinnen. Op de slotmeetin­g van de verkiezing­scampagne van 2007 ging Sarkozy voor 20.000 fans vol in het orgel. ‘Over de inzet van deze verkiezing­en,’ zei de toekomstig­e president bijna veertig jaar na de feiten, ‘kan geen twijfel bestaan. Gaan we verder met de erfenis van ’68 of is Frankrijk bereid om ze eens en voor altijd te liquideren.’ Daar moesten de 20.000 fans geen moment over piekeren. Het werd een zinderend liquider.

Een onvolledig­e greep uit de tenlastele­gging, of liever de hallucinat­ie, van Sarkozy: de achtenzest­igers zwegen de moraal dood. Ze ontkenden goed en kwaad, alsook waar en vals, schoon en lelijk, leerling en meester. Ze plaatsten de misdadiger boven het slachtoffe­r, ontkenden elke waardehiër­archie, liquideerd­en het kwaliteits­onderwijs, promoveerd­en de cultus van het geld en effenden de weg voor een graaikapit­alis me zonder scrupules. Sarkozey verweet hen ook dat ze geen interesse hadden voor het lot van de arbeiders, want arbeid behoort niet tot hun waardepakk­et. In tegenstell­ing tot de auteur van de Apocalyps had de toekomstig­e president voor zijn hallucinat­ie geen excuus. Hij was geen evangelist.

Is het denkbaar dat de financiële crisis van 2008, die in tegenstell­ing tot ’68 wel een ravage zonder voorgaande aanrichtte, in 2048 de inzet van Franse verkiezing­en wordt? Nee toch, want ze is te ongrijpbaa­r, achterhaal­d verleden. Met ’68 kon het wel en een beter bewijs dat het jaar in de categorie mythes en fabels meedraait, is nauwelijks denkbaar. Ook dit jaar was het opnieuw prijs. Met de kreet ‘We moeten weg van het moreel rotte en stinkende 68Duitslan­d’ kreeg het AfDkopstuk Jörg Meuthen tijdens de verkiezing­scampagne minutenlan­g applaus van de achterban. Nee, Meuthen is geen obscure nitwit, wel een gerespecte­erde professor economie. Zijn uitspraak inspireerd­e

Die Zeit tot de bedenking: ‘Nog altijd volstaat in Duitsland één cijfer – ’68 – om de hele samenlevin­g te polarisere­n.’ Wat een onwaarschi­jnlijke metamorfos­e: van wonderjaar tot annus horribilis.

Amerikaans­e kulturkamp­f

Die ommekeer kwam er niet zomaar. Hij was het orgelpunt van de neoconserv­atieve revival die in de VS begon en vervolgens naar Europa overwaaide. Met uitzonderi­ng van Vlaanderen, waar Tobback en huisideolo­og Mark Elchardus de opkomst van het Vlaams Blok op slinkse wijze in de schoenen van de achtenzest­igers schoven, verstomde de linkse kritiek op ’68 na de implosie van de SovjetUnie. Nieuw rechts en de neoconserv­atieven daarentege­n gingen in overdrive.

De verkiezing van Ronald Reagan in 1980 was een keerpunt. Niet alleen kreeg het economisch­e beleid een spuit neoliberal­isme, een assertieve contrarefo­rmatie tegen het denken en doen in de sixties kon nu plankgas geven. Amerika, zo schreven steeds meer academici in gul gesponsord­e denktanks, had het echt wel gehad met de tegencultu­ur, de burgerbewe­ging en de agitatie op de campussen. De nieuwe kulturkamp­f was een feit, deze keer tegen het ethisch relativism­e en de permissivi­teit van de liberal way of life.

Ooit beweerde een Britse lord – en zowat alle achtenzest­igers waren het met hem eens – dat conservati­even geen brains hadden. Een vergissing, bleek eind vorige eeuw in de VS. Ze lazen boeken, ze bestudeerd­en Antonio Gramsci en andere marxisten, ze schreven zelf boeken, geleerde boeken en zelfs bestseller­s, zoals The clo

sing of the American mind van Allan Bloom. Dat kreeg de ondertitel mee ‘Hoe de universite­it de democratie beschadigd­e en de ziel van de studenten verschraal­de’. De daders van die misdaad, aldus Bloom, lieten sporen na: de sixties.

Bloom en de epigonen van de neoconserv­atieve inspirator Leo Strauss leverden de munitie en de ideeën voor de strijd tegen de nieuwe vijand. In die kringen werd het begrip ‘politieke correcthei­d’ op scherp gezet en vervolgens als splinterbo­m tegen het linksliber­ale denken ingezet. Zowel Vlaams Belang als Donald Trump deed er zijn voordeel mee.

Na de val van de Berlijnse Muur en de sloop van het IJzeren Gordijn had het anticommun­isme als bindmiddel van de vele conservati­eve kapellen afgedaan. Er was nood aan een nieuwe vijand en de sixties konden de leemte opvullen. Als conservati­ef kon je je nauwelijks een betere tegenstand­er dromen. Veel buitenland­se tentakels, foute muziek en dito maî

tres à penser, met een strafblad bovendien dat je naar believen kon aanvullen en inkleuren. Zo werd ’68 ook in de VS een demon en een volwaardig substituut voor het verdwenen communisme. Dat bleef het tot 9/11, toen werden de sixties voor een nog betere vijand ingeruild, de islam.

Ongetwijfe­ld voedde ’68 een hype, maar die was van korte duur. Op het einde van het jaar waren de meeste activisten hun sterrensta­tus al kwijt De rechtse kreet dat ’68 één groot links complot was, klopt niet: tal van linkse, intellectu­elen behoorden tot de vurigste anti’s

 ??  ?? PAUL GOOSSENS Europajour­nalist en columnist voor deze krant.
PAUL GOOSSENS Europajour­nalist en columnist voor deze krant.
 ??  ?? In januari 1968 barst de strijd los in Leuven. Studenten protestere­n massaal en stichten brandjes in de straten.
In januari 1968 barst de strijd los in Leuven. Studenten protestere­n massaal en stichten brandjes in de straten.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium